Woordenboek der Grieksche en Romeinsche Oudheid

Z.C. de Boer, J.G. Schlimmer (1910)

Gepubliceerd op 09-06-2019

Pericles

betekenis & definitie

Pericles - Περικλῆς, 1) Athener, zoon van Xanthippus, van moederszijde met de Alcmaeoniden verwant, genoot in zijne jeugd het onderwijs van Zeno van Elea, den toonkunstenaar Damon en vooral van Anaxagoras, mannen, met wie hij ook op lateren leeftijd zeer bevriend bleef. Nadat hij zich in verscheiden veldtochten onderscheiden had, trad hij in 469 als staatsman op, en wel als tegenstander van de aristocratische en spartaansch gezinde partij, die onder de leiding van Cimon stond. Sedert deze door het ostracismus verbannen was (460), was P. de eerste man in den staat en hij bleef dit ook na de terugkomst van Cimon.

Gewoonlijk behoorde hij tot de strategen, soms was hij ook met het beheer der financiën en der openbare bouwwerken belast, maar zijn grooten invloed had hij vooral te danken aan zijne persoonlijke eigenschappen; zijn politiek doorzicht en zijne overredende welsprekendheid maakten hem tot een volksleider in den goeden zin van het woord. Zijn doel was in Athene aan de democratische instellingen de grootst mogelijke uitbreiding en ontwikkeling te geven en het tot den eersten, zoo mogelijk tot den heerschenden, staat in Griekenland te maken. Om aan alle burgers niet alleen gelijke rechten te verschaffen, maar hen ook in staat te stellen die rechten inderdaad uit te oefenen, werd de macht van den Areopagus beperkt, waarbij P. persoonlijk echter slechts eene ondergeschikte rol speelde (z.

Ephialtes), de werkkring van de heliaea uitgebreid, aan den eenen kant door liturgieën de grootste lasten op de schouders der rijken gelegd, aan den anderen kant door het invoeren van betaling voor rechters enz. de armeren verlicht en tot het gebruiken hunner burgerrechten aangemoedigd. Daar de democratie in zijn tijd haar glanspunt bereikte, worden hem een aantal wetten in democratischen geest toegeschreven, waarvan echter waarschijnlijk vele reeds voor of eerst na hem zijn ingevoerd. Kunst en wetenschap moedigde hij ten zeerste aan, de voornaamste kunstenaars van Griekenland zochten Athene op en vonden er werk, het Parthenon, het Odēum, de Propylaea, e.a. onsterfelijke kunstwerken zijn in dezen tijd gebouwd, grootendeels onder leiding van Phidias, den vriend van P.—Zijn streven om Athene’s macht ook te land uit te breiden veroorzaakte reeds vroeg een oorlog met Sparta (457), die, hoewel de slag bij Tanagra verloren werd, aanvankelijk voor Athene gunstig verliep; toen in 451 door tusschenkomst van Cimon een vijfjarige wapenstilstand gesloten werd, was Aegīna onderworpen, Megara met Athene verbonden, Boeotië, Locris en Phocis gedwongen geworden zich bij Athene aan te sluiten, zelfs waren eenige gelukkige tochten naar de Peloponnēsus en naar Acarnanië gedaan.

Maar weldra verhief zich de oligarchische partij in Boeotië tegen dezen toestand, en toen Tolmides tegen den raad van P. den slag bij Coronēa waagde en verloor (447), vielen ook Locris, Phocis, Megara en Euboea af, en deden de Spartanen een inval in Attica. Wel wist P. hen door omkooping tot den aftocht te bewegen en veroverde hij Euboea weder, maar bij den dertigjarigen vrede (445) werd Athene gedwongen al zijne bezittingen in de Peloponnēsus op te geven en Boeotië, Megara, Locris en Phocis uit den bond te laten treden. Daarentegen veranderde langzamerhand de betrekking van Athene tot de zeestaten, zoodat deze van bondgenooten tot onderhoorigen werden; P. uitte onverholen de meening, dat zij aan Athene gehoorzaamheid en schatting schuldig waren, terwijl Athene daarentegen verplicht was hen te helpen en te verdedigen.

De meeste staten misten de middelen om zich tegen deze aanspraken te verzetten, daar zij de gewoonte hadden aangenomen voor de verdediging van den bond geld in plaats van soldaten te geven; die het niettemin beproefden, werden met geweld ten onder gebracht, zooals Euboea, Aegīna, Samus. Sedert 454 werd de bondskas te Athene bewaard en als Atheensch eigendom beschouwd en behandeld. Een middel, waardoor P. staten van twijfelachtige trouw aan Athene verbond en tevens arme burgers verzorgde, was het uitzenden van cleruchieën; bijna 5000 atheensche burgers kregen op deze wijze in verschillende deelen van Griekenland grondbezit.

Maar P. zag wel in, dat Athene vroeg of laat zijne heerschappij, hoe hecht zij ook gevestigd scheen, zou moeten verdedigen, daarom nam hij reeds sedert het begin van den dertigjarigen vrede alle mogelijke maatregelen tegen den onvermijdelijken oorlog, en toen deze oorlog eindelijk uitbrak, had Athene 300 schepen, een leger van 30000 hopliten en 8000 talenten in kas, terwijl de jaarlijksche inkomsten 1000 talenten bedroegen. Hij ried daarom aan de eischen der Spartanen (z. Pelop. oorlog) af te wijzen, den oorlog moedig te ondernemen en voorzichtig te voeren.

Wel vond hij verbitterden tegenstand bij de aristocratische grondeigenaars en bij de boeren, die van een oorlog de grootste schade zouden ondervinden; wel trachtten zijne tegenstanders, die hemzelf niet durfden aanvallen, aan hunne verbittering lucht te geven dooraanklachten tegen Anaxagoras, Aspasia en Phidias, maar P., steunend op het vertrouwen van het volk, hield vol en, hoe moeilijk de tijden ook waren, het bleef naar hem luisteren. Eerst toen door oorlog en pest de nood op het hoogst gestegen was en de ontevredenheid een offer zocht, waagde men het P. van slecht beheer der staatsgelden te beschuldigen, inderdaad werd hij tot een geldboete veroordeeld (430), doch spoedig keerde het vertrouwen van het volk terug en werd hij opnieuw tot strateeg verkozen. In het volgende jaar stierf hij, v.s. aan de pest.—2) onechte zoon van den vorigen bij Aspasia. Ter eere van zijn vader gaf het volk verlof hem onder de burgers op te nemen; hij was een van de atheensche vlootvoogden, die na den slag bij de Arginūsae ter dood veroordeeld werden.

< >