Palmȳra - Παλμύρα, of Thadmôr = palmenstad, door Salomo aangelegd in een oase der syrische
woestijn. Als middelpunt van karavaanwegen bereikte het een hoogen trap van bloei. Gebruik makende van de verwarring in het rom. rijk, stichtte de stadhouder Odenāthus er in 260 na C. een zelfstandig rijk, dat zich onder zijne gemalin en opvolgster Zenobia over Syrië, Aegypte en een deel van Voor-Azië uitbreidde. Doch in 272 werd Palmyra door keizer Aureliānus ingenomen en, na een opstand, verwoest; Zenobia werd als gevangene naar Rome gevoerd. De stad had een prachtigen zonnetempel. In 1691 heeft men belangrijke overblijfselen der schoone en uitgestrekte stad teruggevonden, die in het laatst der vorige eeuw wetenschappelijk onderzocht en beschreven zijn.