Woordenboek der Grieksche en Romeinsche Oudheid

Z.C. de Boer, J.G. Schlimmer (1910)

Gepubliceerd op 11-06-2019

Metis

betekenis & definitie

Metis - Μῆτις, dochter van Oceanus en Tethys. Zij bezorgde het braakmiddel, waardoor Cronus gedwongen werd zijne kinderen, die hij

verslonden had, uit te braken. Zeus nam haar tot gemalin, maar daar hij door een orakel vernam, dat haar kind hem in wijsheid en macht zoude overtreffen, verslond hij haar, waarna uit zijn hoofd Pallas Athēna geboren werd.
Μέτοικος, iemand, die metterwoon in een vreemden staat gevestigd is. Te Athene was hun aantal te allen tijde groot, in 309 bedroeg het 10000 volwassen mannen. Zij waren verplicht een burger tot patroon (προστάτης) te nemen, die hen in hunne betrekkingen tot den staat of de burgers, bijv. bij processen, vertegenwoordigde, en een jaarlijksche belasting (μετοίκιον) van 12 drachmen te betalen. Wie deze verplichtingen niet nakwam, stond bloot aan eene γραφὴ ἀπροστασίου of eene ἀπαγωγὴ μετοικίου. Zij waren verder dienstplichtig, hoewel zij slechts bij uitzondering voor den dienst te velde schijnen opgeroepen te zijn, werden met liturgieën belast, en moesten bij sommige feesten bepaalde diensten doen.

Grondeigendom konden zij niet verkrijgen, de handel was echter bijna geheel in hunne handen.—Een μέτοικος en iedere vreemdeling, die zich de rechten van een burger aanmatigde, konde deswege met de γραφὴ ξενίας aangeklaagd en na veroordeeling als slaaf verkocht worden. Daarentegen werd dikwijls een μέτ., die zich jegens den staat verdienstelijk had gemaakt, van alle of sommige van bovengenoemde verplichtingen vrijgesteld; z. ἰσοτελεῖς.

< >