Marii - plebejisch geslacht. 1) C. Marius, in 156 in het dorp Cereate bij Arpīnum uit ouders, die tot den boerenstand behoorden, geboren, gaf reeds vroeg bewijzen van groote krijgsmanstalenten. In 134 diende hij onder Scipio in den numantijnschen oorlog. In 119 ging hij als volkstribuun door zijne lex de suffragiis de kuiperijen der aanzienlijken bij de verkiezingen te keer.
Zijn huwelijk met de adellijke Julia, de tante van Caesar, verschafte hem de praetuur, en in 114 was hij propraetor in Hispania, waar hij door rechtvaardigheid en handhaving van tucht en veiligheid zich de algemeene achting verwierf. In den jugurthijnschen oorlog bewees hij als legaat groote diensten aan Metellus (109 en 108) en werd voor 107 tot consul gekozen, vooral omdat hij tot de volkspartij behoorde en de optimaten door hunne omkoopbaarheid hun eigen aanzien hadden ondermijnd. In 105 bracht hij den oorlog ten einde en voerde Jugurtha gevankelijk mede naar Rome.
Hij triumpheerde 1 Jan. 104. Hierna werd hij, daar Italië door de Cimbren en Teutonen bedreigd werd, vier jaar achtereen (104–101) tot consul gekozen. De Teutonen en Ambronen versloeg hij in 102 bij Aquae Sextiae (Aix in Provence), de Cimbren in 101 bij Vercellae.
Hierna werd hij ten zesden male consul (100).
In dit consulaat verbond hij zich met den woelzieken volkstribuun L. Appuleius Saturnīnus en den praetor C.
Servilius Glaucia en werkte mede om zijn tegenstander Metellus Numidicus te doen verbannen, die de akkerwet van Saturninus weigerde te bezweren. Vervolgens verloochende hij in het oogenblik van gevaar ook Saturninus en Glaucia. Daar hij begreep, slechts in oorlogstijd de man van beteekenis te zijn, vertrok hij vervolgens naar Azië om met Mithradātes van Pontus onderhandelingen aan te knoopen.
In den bondgenootenoorlog verwierf hij zich nieuwe lauweren (90–89). In 88 barstte de mithradatische oorlog uit, doch tot groote teleurstelling van Marius ontging hem zoowel het opperbevel als het consulaat; beiden werden aan Sulla opgedragen.
Dit was Marius te veel; door eene wet van den volkstribuun P.
Sulpicius Rufus liet hij zich door het volk met het veldheerschap bekleeden, doch Sulla, die Italië nog niet verlaten had, keerde met zijn leger naar Rome terug, Sulpicius werd gedood, Marius en een aantal anderen werden vogelvrij verklaard. Met zijn zoon zwierf hij als gejaagd wild rond; bij Minturnae werd hij gevangen genomen en ontsnapte ter nauwernood aan den dood. Hij stak naar Africa over, waar hij op de puinhoopen van Carthago rondzwierf.
Inmiddels keerden de zaken te Rome; Cinna, hoewel eerst verdreven en als consul afgezet, keerde met Marius terug en beiden werden voor het jaar 86 tot consul verkozen. Doch reeds op den 13den dag van zijn consulaat bezweek Marius, evenwel niet zonder eerst nog zijne wraakzucht op de optimaten te hebben botgevierd. Zijne asch werd later op Sulla’s last opgegraven en in het water van den Anio geworpen.—2) C.
Marius, aangenomen zoon van no. 1, woest en wreed als zijn vader in diens laatste levensjaren, deelde diens vlucht en kwam met hem terug.
In 82 was hij consul. Sulla versloeg hem bij Sacriportus, en Ofella (Lucretii no. 4) belegerde hem in Praeneste.Toen hij de stad niet houden kon en zijne vlucht mislukte, bracht hij zich zelf om.—3) M. Marius Gratidiānus, zie Gratidii.—4) M. Marius, een groot vriend van Cicero; hunne villa’s te Pompeii lagen dicht bij elkander.—5) C. Amatius, Pseudo- Marius geheeten, een bedrieger, die zich voor een zoon of neef of kleinzoon van no. 1 uitgaf, door Caesar als bedrieger weggejaagd en later door M. Antonius ter dood gebracht werd.—6) Marius Celsus, veldheer onder Galba en Otho.—7) L.
Marius Maximus, bekleedde in het begin der derde eeuw na C. vele hooge ambten, hij was o. a. proconsul van Africa en later van Asia, en in 223 voor de tweede maal consul. Hij schreef onder Alexander Sevērus biografiën van de keizers, van Nerva tot Elagabalus, in den trant van Suetonius. Excerpten hiervan zijn over in het werk der Scriptores historiae Augustae.