Luciānus - Λουκιανός, van Samosata, werd geboren omstreeks 125 n. C. Hij was een zoon van arme ouders en leerde aanvankelijk een handwerk, maar spoedig wijdde hij zich aan de studie der welsprekendheid, trad toen als pleitbezorger op, en reisde door Kl.
Azië, Griekenland, Italië en Gallië, waar hij veel roem en geld verwierf door zijne voordrachten, waarvan verscheidene bewaard gebleven zijn. Eindelijk vestigde hij zich te Athene, waar hij zich ijverig bezig hield met de studie der wijsbegeerte, en een aantal werken schreef, die in den vorm van samenspraken in zuivere, eenvoudige taal en beschaafden stijl een duidelijk beeld geven van het leven van zijn veelbewogen tijd in al zijne uitingen. Met geestigen spot en satire hekelt de schrijver het verval der redekunst en literatuur, de ontaarding van beschaving en zeden, het volksgeloof en den ouden eeredienst, maar vooral het van overal indringende bijgeloof, en hen die daarin een middel vinden om de menigte te bedriegen, de gemaaktheid en het vertoon der stoicijnen en cynici—hoewel hij met Demōnax bevriend was—terwijl hij daarentegen, hoewel hij persoonlijk tot de leer van Epicūrus overhelt, met eerbied spreekt over de oude wijsgeeren van elke richting.
Het laatste deel van zijn leven bracht bij in Aegypte door, waar hij een rechterlijk ambt bekleedde.