Lăres - zijn oorspronkelijk beschermgeesten van de velden, en werden aan de compita (zie compitalia) vereerd; de Larenkapel staat daar, waar meerdere grondstukken aan elkaar grenzen, en heeft zooveel ingangen als er grondstukken zijn; ieder eigenaar offert op een altaar op eigen grond. Naast de Lares compitales vindt men in elk huis een Lar familiaris, die aan den huiselijken haard vereerd wordt, en de beschermgeest is van het huis. Later spreekt men van Lares (domestici).
Oudtijds vond men hunne beelden in het atrium, later bewaarde men ze in een afzonderlijke kast, lararium, die bij den ingang van het huis of bij de slaapkamer stond. In den keizertijd worden gewoonlijk twee Lares afgebeeld, als dansende jongelingen, en tusschen hen in de Genius van den huisheer. Hun altaar was de huiselijke haard, waarin men bij iederen maaltijd een deel van de spijzen als offer voor de Lares wierp; bovendien bracht men hun offers op de Kalendae, Nonae en Idus van iedere maand, bij alle familiefeesten, in sommige gezinnen zelfs elken dag.—Maar niet alleen ieder huis en ieder compitum, ook vele andere plaatsen staan onder de hoede der Lares, die met een gemeenschappelijken naam L. publici genoemd worden.
Onder deze staan vooraan de L. urbani of praestites, beschermgoden van den geheelen staat, Romulus, Remus, Acca Larentia e. a., verder L. viales, militares, enz.