Labiēni - . 1) T. (Attius) Labienus, volkstribuun in 63 (z. Attia (lex)), klaagde Rabirius (z. a.) aan, en was later Caesars voornaamste legaat in Gallia, waar hij door beleid en onversaagdheid uitmuntte, ging uit eerzucht in 49 tot de partij van Pompeius over. Na den slag bij Pharsālus vluchtte hij naar Africa, en later na de nederlaag van Thapsus naar Hispania, waar hij in 45 bij Munda sneuvelde.—2) Q. (Attius) Labienus, zoon van no. 1, werd door Brutus en Cassius naar den parthischen koning Orōdes gezonden om hulp te vragen.
Op het bericht dat beiden bij Philippi waren omgekomen (42), bleef hij aan het parthische hof, en viel met Orodes’ zoon Pacorus aan het hoofd van een parthisch leger in Syria, drong zelfs tot Caria door, doch werd in 39 door P. Ventidius, legaat van Antonius, verslagen. Door de Parthen verlaten, week hij naar Cilicia, waar hij op last van Ventidius werd omgebracht.—3) Labiēnus, die tijdens Sulla een werkzaam aandeel nam aan het ombrengen van vogelvrijverklaarden, werd na Caesars dood zelf op de lijst der proscripti gebracht en bezat moed genoeg om niet te vluchten, maar vóór zijne woning den dood af te wachten.
Daar van dezen Labienus overigens niets bekend is, vermoedt men, dat de naam in den Griekschen tekst verschreven is.—4) T. Labienus, geschiedschrijver en redenaar, behoorde als republikein tot de hevigste tegenstanders van Augustus, zóó zelfs, dat sommigen hem spottend Rabiēnus noemden. Toen de senaat de verbranding zijner geschriften had bevolen, trok hij zich dit zóózeer aan, dat hij stierf.