Woordenboek der Grieksche en Romeinsche Oudheid

Z.C. de Boer, J.G. Schlimmer (1910)

Gepubliceerd op 18-06-2019

Iphis

betekenis & definitie

Iphis - Ἶφις, 1) koning van Argos, zoon van Alector, vader van Eteoclus en Euadne. Toen zijne beide kinderen dood waren, gaf hij de regeering over aan Sthenelus, den zoon van Capaneus.—2) zoon van Sthenelus, verloor het leven bij den tocht der Argonauten in een gevecht tegen Aeētes.—3) z. Anaxarete.—4) dochter van Ligdus en Telethūsa.

Daar haar vader voor hare geboorte gezegd had, dat hij zijn kind zou moeten dooden, indien het eene dochter was, daar hij geen geld had om een meisje op te voeden, gaf haar moeder voor, dat zij van een jongen bevallen was. Iphis werd nu als jongeling opgevoed, en toen zij volwassen was en haar vader wilde dat zij zoude trouwen, veranderde Isis haar in een man, zoodat het bedrog niet ontdekt werd.

< >