Woordenboek der Grieksche en Romeinsche Oudheid

Z.C. de Boer, J.G. Schlimmer (1910)

Gepubliceerd op 18-06-2019

Ilus

betekenis & definitie

Ilus - Ἶλος, 1) zoon van Dardanus en Batēa, volgde zijn vader in de regeering over Dardania op; daar hij kinderloos stierf, was zijn broeder Erichthonius zijn opvolger.—2) zoon van Tros en Callirrhoë, behaalde eens in Phrygië bij een wedstrijd in het worstelen de overwinning, en kreeg als prijs 50 jongelingen en 50 meisjes benevens een koe, met de opdracht van het orakel, om eene stad te stichten waar de koe zich zou nederleggen. Dientengevolge bouwde hij op een heuvel de stad Ilium, en toen hij Zeus om een teeken bad, dat hij het orakel goed begrepen had, vond hij den volgenden morgen voor zijn tent het Palladium.—V. s. had hij Tantalus en Pelops uit Paphlagonië verdreven.—3) zoon van Mermerus van Ephyre, bij wien Odysseus een middel ging halen om zijne pijlen te vergiftigen, wat hem echter geweigerd werd.—4) = Ascanius (z. a.). Zie ook Iulus.

< >