Woordenboek der Grieksche en Romeinsche Oudheid

Z.C. de Boer, J.G. Schlimmer (1910)

Gepubliceerd op 18-06-2019

Helōtes

betekenis & definitie

Helōtes - Εἵλωτες, Εἱλῶται, de afstammelingen der vroegere bewoners van Lacedaemon, die door de dorische veroveraars van vrijheid en goederen beroofd waren en als staatsslaven aan particulieren ten gebruike gegeven werden, voor wie zij als lijfeigenen het land bebouwden. Van de opbrengst van het land hadden zij een bij de wet bepaalde hoeveelheid aan hunne heeren af te staan, het overige was voor hen, zoodat zij onder

gunstige omstandigheden eenig vermogen konden verwerven. Het was den heeren niet geoorloofd hen te dooden of buitenslands te verkoopen, ook mochten zij niet zonder toestemming van den staat vrijgelaten worden. Daarentegen kregen zij somtijds van staatswege de vrijheid voor dapperheid, in den oorlog betoond, waarin zij als lichtgewapenden, zeer zelden als hoplieten, later ook als matrozen dienden. Z. Νεοδαμώδεις. Het burgerrecht kregen zij hoogst zelden.

Z. echter Μόθακες. In 464 stonden zij na eene groote aardbeving op en trokken zij zich in de vesting Ithōme terug, vanwaar zij 10 jaar lang een oorlog voerden, die eindigde met hun vrijen aftocht uit de Peloponnesus. Hun groot aantal boezemde den Spartanen voortdurend vrees voor dergelijke voorvallen in, die zich in strenge, soms gewelddadige maatregelen uitte. Z. κρυπτεία.

< >