Flamen - . De flamines te Rome waren 15 in getal, priesters van even zooveel godheden. Er waren drie flamines maiores, priesters van Jupiter, Mars en Quirīnus, flamen Dialis, Martialis, Quirinalis. De overige waren minores, zooals de fl.
Volcanalis, Carmentalis, Floralis, Pomonalis, enz. De voornaamste was de fl. Dialis, die de toga praetexta, de sella curulis en een lictor had en ook zitting had in den senaat.
In zijn openbaar en huiselijk leven was hij aan een groot aantal dikwerf lastige voorschriften gebonden. Hij mocht geen leger onder de wapenen zien, geen knoop of ongebroken ring hebben, daar dit zinnebeelden van slavernij waren. Elke dag was voor hem een feestdag; hij mocht dus geen menschen aan den arbeid zien, en wanneer hij over de straat ging, liepen praeclamitatores voor hem uit en riepen den menschen toe, hun werk te staken tot de priester voorbij was.
Zijne vrouw, flaminica Dialis, was priesteres van Juno.
Zijn huwelijk moest per confarreationem gesloten zijn; echtscheiding was hem verboden; stierf zijne vrouw, dan moest hij zijne waardigheid nederleggen. Sedert den dood van L.
Cornelius Merula in 87 (Cornelii no. 44) is dit ambt 75 jaar lang onbezet gebleven. Na Caesars dood werd een flamen Caesaris gekozen; de vergode keizers kregen ook ieder hun flamen. De naam werd door de ouden afgeleid van filum, draad, omdat de flamines nooit zich geheel blootshoofds aan het volk mochten vertoonen, en derhalve, wanneer zij niet de priestermuts (apex, albogalerus) droegen, zich een wollen draad om het hoofd wonden.
Tegenwoordig leidt men het woord af van flare = aanblazen van het offervuur. De keus was in de hand van den pontifex maximus; de voorgedragene werd comitiis calatis aangenomen en gewijd. Weigering baatte niet veel.
De benoeming was voor het leven, doch zoo men tegen de voorschriften zondigde, moest men het ambt nederleggen.