Woordenboek der Grieksche en Romeinsche Oudheid

Z.C. de Boer, J.G. Schlimmer (1910)

Gepubliceerd op 18-06-2019

Cyprus

betekenis & definitie

Cyprus - Κύπρος, voornaam grieksch eiland in den oosthoek der Middellandsche zee. Reeds vroeg zijn de oudste bewoners door Phoeniciërs teruggedrongen; na den trojaanschen oorlog kwamen er grieksche volkplanters, en sedert dien tijd vindt men de oude bevolking slechts in Amathus aan de Z. kust, de Phoeniciërs in het nabij gelegen Cition; de andere steden zijn grieksch. Omstreeks 560 werd Cyprus door Aegypte onderworpen en werd vervolgens met Aegypte perzisch.

Het heeft toen verscheidene malen gepoogd, zich zelfstandig te maken. In 499 sloot het zich bij den ionischen opstand aan, maar werd spoedig weer onderworpen. Onder atheensche hegemonie was het eiland vrij van 478–449.

Ook koning Euagoras van Salamis (z. a.) wist het eiland een tijdlang vrij te houden van de Perzen. In de 4e eeuw is het geheel vergriekscht. Na den val van het perzische rijk werd het macedonisch, kwam toen onder een zijtak der Ptolemaeën en werd in 58 rom. provincie.

Het eiland was rijk aan koper (aes Cyprium) en aan timmerhout.

De scheepsbouw werd er zoo veelvuldig uitgeoefend, dat dichterlijk trabs Cypria voor schip gebezigd wordt. Het eiland was zeer vruchtbaar.

De ouden vergeleken den vorm van het eiland met dien eener ossenhuid en noemden de N.O.-punt βοὸς οὐρά, ossestaart. Cyprus was de hoofdzetel der Aphrodīte- of Venusvereering; vandaar dat Venus dikwerf Cypria wordt geheeten. De voornaamste steden zijn: Salamis, Paphus, Soli, en de hierboven genoemde: Amathus en Cition.

< >