Woordenboek der Grieksche en Romeinsche Oudheid

Z.C. de Boer, J.G. Schlimmer (1910)

Gepubliceerd op 18-06-2019

Cassander

betekenis & definitie

Cassander - Κάσσανδρος, oudste zoon van Antipater, geb. omstreeks 350. Kort voor den dood van Alexander werd hij door zijn vader naar Azië gezonden, waar hij tot 319 bleef; toen keerde hij naar Europa terug om zich van het regentschap meester te maken, dat Antipater bij zijn sterven aan den ouden Polyperchon had opgedragen. Door de hulp van Ptolemaeus en Antigonus gelukte het hem vasten voet in Griekenland te krijgen; daarop deed hij een inval in Macedonië, wist het leger van Polyperchon afvallig te maken, liet Olympias, die met dezen verbonden was, dooden, hield Roxane met haar zoontje gevangen en huwde met Thessalonīce, de zuster van Alexander.

Na dien tijd voerde hij, met Ptolemaeus e. a. veldheeren van Alexander verbonden, bijna voortdurend oorlog tegen Antigonus, die hem belette zich van Griekenland meester te maken; hij had in dien oorlog echter weinig geluk en werd zelfs in Macedonië door Demetrius aangevallen, totdat de slag bij Ipsus (301) hem van dezen lastigen vijand bevrijdde. De vrouw en kinderen van Alexander had hij reeds vroeger laten vermoorden, en toen hem nu bij de nieuwe verdeeling der provinciën Macedonië toegewezen werd, kon hij zich tot aan zijn dood (296) ongestoord in het bezit ervan handhaven. In 306 had hij in navolging van Antigonus den titel van koning aangenomen.

< >