Boudicca - = Boadicca.
Βουλή, raad, een lichaam dat in democratische staten in de eerste plaats de staatsaangelegenheden aan eene voorafgaande behandeling heeft te onderwerpen, alvorens ze in de volksvergadering te brengen. Te Athene had de raad volgens de instellingen van Draco 401 leden, zij werden bij loting aangewezen uit de burgers, die ouder dan 30 jaar en in het volle bezit hunner burgerrechten waren. Niemand mocht voor de tweede maal lid van den raad zijn, voordat allen die ertoe gerechtigd waren een beurt gehad hadden. Onder de wet van Solon waren er 400, 100 per phyle, door loting aangewezen uit candidaten die door de phylen gekozen waren. Clisthenes vermeerderde het aantal leden tot 500 (vandaar de gewone naam ἡ βουλὴ οἱ πεντακόσιοι), nl. 50 uit elke van de nieuwe 10 phylen; waarschijnlijk liet hij ook de verkiezing door loting (ἀπό κυάμου λαχεῖν) bestaan.
De loting had ook toen plaats uit hen, die door de phylen als candidaten waren aangewezen. Bij de ontwikkeling der democratie werd ook aan de theten het recht toegekend om tot den raad te behooren. Met de vermeerdering van het aantal phylen in den macedonischen tijd vermeerderde ook het aantal raadsleden; Hadriānus verminderde het echter weder tot 500.—Tot de bevoegdheden van den raad behoorde o. a. dat de veldheeren hem verslag gaven van hunne verrichtingen, dat hij vreemde gezanten ontving en ze bij de volksvergadering inleidde, enz. Voorts had de raad het oppertoezicht over het beheer der financiën en beheerde ze gedeeltelijk zelf, leidde hij het onderzoek naar de bevoegdheid der archonten en van andere verkozen ambtenaars (δοκιμασία), en had hij in sommige minder belangrijke gevallen rechtspraak. De raad kon geldboeten opleggen en had het toezicht op alles wat tot de marine behoorde en op de openbare gebouwen.
Dikwijls werd hem bovendien door het volk het afdoen van eene of andere aangelegenheid opgedragen; de besluiten, die hij zonder zulk een opdracht neemt, zijn slechts gedurende het loopende ambtsjaar geldig. Z. ook προβούλευμα en ἐκκλησία.—De raad vergaderde dagelijks, behalve op feestdagen, in het raadhuis (βουλευτήριον), zijne vergaderingen waren gewoonlijk openbaar. Met het dagelijksch bestuur was echter altijd slechts eene bij loting aangewezen afdeeling van 50 raadsleden belast (z. Πρύτανις).—De leden van den raad waren vrijgesteld van den krijgsdienst, hadden een
afzonderlijke plaats in den schouwburg en ontvingen, waarschijnlijk sedert de tijden van Pericles, een drachme of vijf obolen voor iedere vergadering (μισθὸς βουλευτικός). Wanneer de raad bij zijn aftreden voldoende rekenschap van zijne verrichtingen gegeven had, vereerde het volk hem met een gouden krans, die in een of anderen tempel bewaard werd. Ook in vele andere staten en statenbonden wordt eene βουλή vermeld, over welker samenstelling en bevoegdheden echter weinig of niets bekend is.
Βουφόνια, z. Διιπόλια.