Woordenboek der Grieksche en Romeinsche Oudheid

Z.C. de Boer, J.G. Schlimmer (1910)

Gepubliceerd op 18-06-2019

Autolycus

betekenis & definitie

Autolycus - Αὐτόλυκος, zoon van Hermes en Chione, van moederszijde grootvader van Odysseus, de sluwste dief en bedrieger der oudheid. Hij woonde op den Parnassus en ondernam van daar uit verscheiden rooftochten, van welke hij altijd rijken buit medebracht, terwijl hij nooit ontdekt werd, daar hij het vermogen bezat zichzelven en de gestolen goederen onzichtbaar te maken of van gedaante te doen veranderen. Maar de runderen van Sisyphus, die hij ook gestolen had, moest hij teruggeven, daar deze aan den hoef gemerkt waren en dus gemakkelijk herkend werden.—Autol. was ook zeer bekwaam in het worstelen en leerde Heracles deze kunst.

< >