Woordenboek der Grieksche en Romeinsche Oudheid

Z.C. de Boer, J.G. Schlimmer (1910)

Gepubliceerd op 18-06-2019

Archelāus

betekenis & definitie

Archelāus - Ἀρχέλαος, 1) Heraclide, zoon van Temenus, die voor zijne broeders naar Macedonia vluchtte en daar de stad Aegae stichtte.—2) koning van Sparta, tijdgenoot van Lycurgus.—3) koning van Macedonia (413–399), zoon van Perdiccas II. Hoewel hij door broedermoord zich den weg tot den troon had gebaand, regeerde hij verdienstelijk, zocht het land te beschaven, liet wegen aanleggen en steden stichten, en lokte grieksche letterkundigen en kunstenaars aan zijn hof, o.a. Euripides en Zeuxis.

Ook was hij de eerste, die een soort legerorganisatie inrichtte.—4) een Cappadociër, veldheer van den pontischen koning Mithradātes VI. In 87 viel hij met een groot leger in Griekenland, doch werd in 86 door Sulla verslagen, eerst bij Chaeronēa en daarna bij Orchomenus in Boeotia. Hij was het, die den vrede tusschen den koning en Sulla tot stand bracht, doch daar Mithradates meende dat hij daarbij te veel aan Sulla had toegegeven, viel hij in ongenade en ging hij (83) tot de Romeinen over.—5) zoon van no. 4.

Pompeius stelde hem in 63 tot opperpriester van Comāna in Pontus aan; doch in 56 ging hij, terwijl hij zich voor een zoon van Mithradātes uitgaf, naar Aegypte, huwde de aegyptische prinses Berenīce, die haren vader, den algemeen gehaten Ptolemaeus XI Aulētes, had verdreven, en werd zóó koning van Aegypte, doch sneuvelde in den strijd tegen den romeinschen proconsul A. Gabinius, die Auletes op den troon kwam herstellen (55).—6) zoon van no. 5, volgde zijn vader als opperpriester van Comana op, doch werd door Caesar in 47 afgezet.—7) zoon van no. 6, werd door M. Antonius, om der wille zijner schoone moeder Glaphyra, tot vorst van Cappadocia verheven (41) en later (36) door Octaviānus in de regeering bevestigd, doch na een regeering van 50 jaar door Tiberius afgezet en naar Rome ontboden, waar hij weldra stierf (14 n.

C.).

Aan zijn zoon, die eveneens Arch. heette, werd slechts een klein deel van het rijk zijns vaders gelaten.—8) zoon van Herōdes den Grooten (z. a.). Van zijns vaders rijk kreeg hij (4 v.

C.) met den titel van ethnarch de landschappen Samaria, Judaea en Idumaea; doch om zijne wreedheid werd hij door Augustus afgezet en naar Vienna in Gallia verbannen (6 n. C.).—9) leerling van Anaxagoras, volgens sommigen leermeester van Socrates.

< >