De steden van Aetolië waren tengevolge van hun afgesloten ligging wel altijd vreemd gebleven aan de grieksche beschaving zodat de inw. zelfs veelal barbaren genoemd werden, maar hadden zich door dezelfde oorzaak ook altijd van vreemde overheersching vrijgehouden. Na den dood van Alexander den Gr. sloten zij zich nauwer hij elkander aan en vormden zij een verbond (τὸ κοινὸν τῶν Αἰτωλῶν) onder leiding van een strateeg en een grammateus, bijgestaan door een raad van σύνεδροι, of ἀπόκλητοι, terwijl minstens eenmaal in het jaar een algemeene vergadering werd gehouden.
Hun hoofdstad was Thermum, Θερμόν (z. a.). Toen nu Antipater en Craterus tevergeefs getracht hadden hen voor hunne deelneming aan den lamischen oorlog te tuchtigen, begon het aet. verbond naar uitbreiding te streven.
Dit gelukte: het maakte zich meester van Locris, Phocis, enz., en zelfs verscheiden peloponnesische staten behoorden tot het verbond; ook veroverden zij Delphi (290), wat aanleiding gaf tot den laatsten oorlog der Amphictyonen. Aanvankelijk met Macedonië verbonden, verbraken de Aet. dit bondgenootschap weldra en vooral sedert het achaeisch verbond zich aan Macedonië had aangesloten, hielden zij de zijde der Lacedaemoniërs.
Toen de Romeinen begonnen te trachten invloed in Griekenland te krijgen, sloten ook zij zich aan bij den vrede van Naupactus (217 z. Philippus no. 5) - doch door Philippus in hun verwachtingen teleurgesteld, zochten zij later nu en dan de vriendschap der Romeinen en in den slag bij Cynoscephalae (197) streden zij met dezen tegen Philippus.
Door hen met ondank behandeld, riepen zij Antiochus d. G. ter bevrijding van Griekenland op, en na diens nederlaag moesten zij zich onvoorwaardelijk aan den consul M.
Fulvius Nobilior (Fulvii no. 11) overgeven (189). Sedert 146 waren de aetolische steden een deel der provincie Achaia.