Vrijlatingen - in Griekenland In Griekenland en vooral in Athene hadden minder vrijlatingen plaats dan in de Romeinse wereld. Bijgevolg hadden de gevolgen dan ook minder invloed op het staatsbestel (zie Slaven).
De slaaf kon zijn vrijheid kopen door middel van de opgespaarde beloningen, die hij van zijn meester voor bewezen diensten had verkregen. In bepaalde gevallen was deze beloning vastgesteld, b.v. de Skythoi (staatspolitie) kregen een beloning van drie obolen per dag en waren verder in hun bewegingsvrijheid nauwelijks beperkt. De eigenaar van de slaaf kon ook het voorgestelde bedrag voor de vrijlating te gering achten en deze weigeren of anderzijds kon hij de vrijlating toestaan zonder een geldelijke tegenprestatie. De ceremonie van de vrijlating had plaats in een tempel en in aanwezigheid van getuigen, ook bij testamentaire beschikking of door een plechtige verklaring voor de rechtbank, eveneens in aanwezigheid van getuigen. De vrijlating kon ook gelden voor de staatsslaven, wanneer zij de staat een buitengewone dienst hadden bewezen, b.v. de matrozen van de vloot, die de Spartaanse had verslagen in de zeeslag bij de Arginusen in 406 v.C. Na zijn vrijlating werd de gewezen slaaf niet gelijkgesteld met de volwaardige burgers; hij werd metoikos in de Atheense maatschappij met dezelfde politieke machteloosheid, doch ook met dezelfde mogelijkheden tot het uitoefenen van bepaalde beroepen. Zij hielden er winkels, waren vrije arbeiders, vaklui, handelaars enz. Het kon gebeuren dat bij de vrijlating een akkoord werd gesloten of een contract werd aangegaan, waarbij de vrijgelaten slaaf achteraf zijn vroegere meester nog bepaalde diensten moest bewijzen en dit zonder geldelijke vergoeding. Over het algemeen is de vrijgelatene wel een persoon met nederige stand gebleven, doch er zijn gevallen bekend van vrijgelatenen, die een benijdenswaardige rijkdom hebben vergaard, o.a. Mulias, die de wapenfabriek van Demosthenes had geleid, en de bankiers Pasioon en Phormio.
Het aantal vrijgelatenen is betrekkelijk gering gebleven in verhouding tot het aantal slaven, want niemand, de staat noch de burger, had er belang bij zich te ontdoen van een goedkope werkkracht. De Grieken hebben trouwens nooit een wetgeving opgesteld of een praktisch gebruik ontwikkeld om de overgang van het slavendom naar de vrijheid te reglementeren. Ze beschouwden immers de vreemdelingen (barbaroi) als slaven van nature.