Slaven in Griekenland - De oudste literaire werken bewijzen dat er reeds slaven waren in de tijd van Homeros, hoewel ze in de Homerische epen blijkbaar geen belangrijke rol spelen. Men vindt erin het beeld van een patriarchale samenleving, waarin tussen de meester en de slaven of dienstpersoneel goede, soms zelfs vertrouwelijke omgang de regel was (b.v. in de Odusseia, waar Odusseus door zijn slaaf Eumaios wordt ontvangen, na de terugkeer uit de Troiaanse Oorlog: de omgang van Nausikaa, de koningsdochter in het land van de Phaiaken, met haar slavinnen en dienstmeisjes). Over het algemeen werden de slaven goed behandeld en beschouwd als een deel van de familie. Wel hadden de slaven geen rechten, zelfs een slavenhuwelijk werd niet erkend, doch de zonen uit slavinnen, als bijvrouwen van de heer beschouwd, konden aanspraak maken op de status van erfgenaam en vrije burger, althans in de voorklassieke periode.
De slaaf was een zaak, waarover de eigenaar naar believen kon beschikken, doch het willekeurig doden van een slaaf werd in de historische tijd bestraft. Daarbij gold voor de slaaf ook het asielrecht in een tempel en tegen grove en zinloze mishandeling door zijn meester had de slaaf de mogelijkheid deze te dwingen hem aan een andere heer te verkopen.
Trouwens, de meester had er alle belang bij de slaven goed te behandelen en te onderhouden om dienst, hulp en renderende prestaties niet te verliezen en eventueel vrije dagloners te moeten huren en betalen.
Daarbij is het ook niet uitgesloten dat de slaven in bepaalde rituele plechtigheden een essentiële rol speelden, terwijl het zeker is dat zij aan de huiscultus deelnamen en in een bijzondere verhouding tot de goden van de onderwereld stonden.
Het slavendom, zoals het gewoonlijk wordt voorgesteld, behoort tot de klassieke periode van de 5e en 4e eeuw v.C. in de meeste poleis van de Griekse wereld. Als zodanig beantwoordde het aan een noodzakelijkheid voor de instandhouding van de maatschappelijke ordening en de goede afwikkeling en het rendement van de politieke structuur. De burger hield zich vrij voor de dienst aan de staat. De slaven dienden hem en werkten voor het behoud van zijn maatschappelijke positie. Daarbij was men in de beschaafde Griekse wereld ervan overtuigd dat er wezens en rassen van inferieur gehalte waren om de taak van slaven op zich te nemen.
De oorsprong van het slavendom
Slaaf was in de eerste plaats het kind uit slaven geboren. Het was het eigendom van de meester. Ook kinderen uit vrije ouders geboren, vervielen tot de status van slaaf, wanneer de vader weigerde deze als zijn kinderen te erkennen binnen de door de wet bepaalde termijn. Ze werden dan te vondeling gelegd en degene die zich over hen ontfermde, kon over hen beschikken als zijn slaven tot op het ogenblik dat later eventueel de vrije geboorte bewezen kon worden. Een derde oorsprong van slavernij was de krijgsgevangenschap in oorlogstijd. Deze was ongetwijfeld de meest renderende, omdat in de betreffende periode de krijg niet gevoerd werd om zoveel mogelijk vijanden te doden, maar om er zoveel mogelijk gevangen te nemen. De gevangenen werden onmiddellijk weggevoerd en enkele dagen later stonden zij te koop op de grote slavenmarkten van Delos, Athene, Chios, Korinthos of Aigina. Een vierde oorsprong, bijna even belangrijk als de vorige, was de gevangenschap na overval door zeerovers. Vooral in vredestijd was deze roof renderend. Benden zeerovers overvielen de kuststreken, grepen de bewoners en voerden ze mee op hun piratenschepen om ze op de slavenmarkten te verkopen.
Veel vroeger was het nog mogelijk in de slavenstand te raken na gijzeling voor schulden, maar hieraan had de wetgeving van Solon een einde gemaakt, al verkocht men dan nog wel eens zo’n burger in het buitenland. Men verdroeg het klaarblijkelijk niet zo iemand tot slaaf te zien vervallen.
Eigenlijk zijn er weinig Grieken in het slavendom terecht gekomen. De overgrote meerderheid kwam uit Thrakië, Skythië en de kuststreken van Klein-Azië. Wel is het gebeurd dat inwoners van een onderhorige Griekse stad of eiland in opstand waren gekomen en na het neerslaan van de opstandige beweging als slaven werden verkocht.
De taak van de slaven
Ook in Griekenland en meer bepaald in Attika, waarover de meeste inlichtingen in te winnen zijn, waren de toestand van de slaven en hun levensvoorwaarden niet overal dezelfde en niet altijd rooskleurig.
Een eerste categorie waren de slaven in dienst ten huize van hun meester en eigenaar. De Griek, en meer bepaald de Athener, want de Spartaanse situatie was anders (zie Heloten, Perioiken), beschouwde over het algemeen het werken voor het levensonderhoud als een minderwaardige bezigheid, die hij aan zijn slaaf overliet. De slaven werkten in de keuken, slavinnen zorgden voor het huishouden in al zijn aspecten. Zij kochten de voorraden in, verzorgden de kinderen, en slaven als pedagogen begeleidden de kinderen naar school. De slaven werkten ook in voorkomend geval op het land, in het bouwbedrijf, in de winkels, de magazijnen, de werkplaatsen of in het handelsbedrijf van hun heer. In de klassieke periode werd zelfs het bankbedrijf in al zijn vormen door slaven behartigd. Zij beheerden vaak het fortuin van hun meester. Hiervoor kregen zij dan een kleine vergoeding en soms de belofte van een mogelijke vrijlating. Voor deze categorie van slaven was de Athener zeer mild en de geschiedenis geeft ons dan ook geen gevallen van opstandigheid en verzet, waardoor de staatsorde in gevaar kwam. Vooral de slaven, die in de woning van hun meester geboren waren en met diens kinderen mee opgegroeid waren, werden dikwijls vertrouwenslieden, die zich aan hun meester hechtten.
Een tweede categorie van slaven waren tewerkgesteld in de grote bedrijven, fabrieken of andere ondernemingen, waarvoor zij verhuurd werden, b.v. de bouwbedrijven, en de duizenden slaven in de zilvermijnen van het Lauriongebergte. Honderden slaven werden hiervoor door hun meester in groep verhuurd. Hun lot was zeer hard. De beheerders van de mijnontginningen zorgden voor het grootst mogelijk rendement. Deze slaven bekwamen juist voldoende eten, werden tijdens de rustpozen aan elkaar vastgeketend, want het gebied van de exploitatie mochten zij nooit verlaten.
Er moet een massa slaven in deze erbarmelijke omstandigheden gewerkt hebben, want Nikias had er 1000 verhuurd in 413 v.C. en tijdens de Pelo- ponnesische Oorlog, toen de Spartanen Dekeleia hadden bezet, ontsnapten duizenden slaven in blok uit de mijnen in ’t Lauriongebergte. Staatsslaven vormden een derde categorie. Zij waren eigendom van de staat en tewerkgesteld op de meest verscheiden plaatsen en in verschillende betrekkingen, o.a. de grote openbare werken, de zorg voor het onderhoud van gebouwen en wegen, de mijnen, de vloot, de munthuizen, de reinigingsdiensten, zelfs de politiediensten; in de hellenistische periode vooral ook in de tempels voor de dienst en het onderhoud (zie Hierodouloi). Voor de politiediensten kwamen in de 5e eeuw v.C.
uitsluitend Skythen in aanmerking, zodat Skythos zoveel als ‘politieagent’ betekende. Het waren een paar honderd kloeke kerels, die het politiekorps vormden. Sommige staatsslaven speelden ook een belangrijke rol in de administratie als assistenten van beheerders van kassen of archieven.
De rechtspositie van de slaaf
Uit een en ander blijkt dat de slaven in Attika geen rechtspersoonlijkheid bezaten. Van juridisch standpunt uit bekeken was de slaaf een zaak, een koopwaar. Voor de eerste twee categorieën kon het lot verzacht worden door vooruitzicht op vrijlating, als de meester zo tevreden was dat hij tot dergelijke lotsverbetering wilde besluiten. De slaaf kon soms zijn vrijlating afkopen, als hij tijdens zijn trouwe dienst geldelijke vergoeding had gekregen en daardoor de beschikking over eigen geld had. Soms was de dreiging van een naderende oorlog de gunstige gelegenheid voor de vrijlating.
De vrijlating kon wettelijk geschieden bij testamentaire beschikking of door een plechtige verklaring van de meester voor de rechtbank in aanwezigheid van getuigen. Elders had de plechtigheid plaats in een tempel.
In zeldzame gevallen is dat ook gebeurd met de staatsslaven, als zij zich meer dan verwacht voor het staatsbelang hadden ingespannen. Dit is o.m. het geval geweest met de matrozenslaven op de vloot, die in 406 v.C. bij de Arginusen de zeeslag op de Spartanen hadden gewonnen.
De slaven werden evenwel na de vrijlating geen volwaardige burgers. In de Atheense maatschappij zagen zij zich gelijkgesteld met de metoikoi, met dezelfde politieke machteloosheid, doch ook met dezelfde mogelijkheden in de door de burgers versmade beroepen, in de handel, de nijverheid of het bankwezen. Enkele van de meest interessante gevallen van vrijlating is die van Mulias, die de wapenfabriek van Demosthenes had geleid, en die van Pasioon, de Atheense bankier, en diens opvolger Phormio. Ook deze laatsten waren vrijgelaten slaven.
Het aantal vrijlatingen was echter gering in verhouding tot het aantal slaven, dat in de bloeiperiode van de 5e eeuw waarschijnlijk even groot was als dat van de burgers. Dit aantal verminderde in de hellenistische periode, doch de kwaliteit schijnt toen beter te zijn geweest, er waren meer geneesheren, kunstenaars, leraars en allerhande specialisten als slaven in dienst van burgers en staat.