Ovidius Naso, Publius - Romeins schrijver (43 V.C.-17/18 n.C.). Hij was na Vergilius en Horatius de grootste dichter van de Augusteïsche periode. Hij werd geboren te Sulmo, ten oosten van Rome in een vallei van de Apennijnen, uit een oude familie van de ridderstand. Voor zijn opvoeding kwam hij naar Rome, waar hij een schitterend student was bij bekende retoren, want zijn vader wenste dat hij jurist en advocaat werd. Daarna ging hij op reis om te leren, studeerde filosofie te Athene, bezocht Griekenland, Klein-Azië en Sicilië. Na zijn terugkeer te Rome voelde hij zich allerminst aangetrokken tot de advocatenpraktijk, hij had veeleer zijn hart aan de dich- tersmuze verpand. Dat was trouwens reeds vroeg het geval. Zeer jong al had hij blijk gegeven van veel dichterstalent, men vertelde zelfs dat hij in verzen sprak.
Ovidius was ongeveer 18 jaar oud, toen hij zijn eerste bundel elegieën publiceerde, de Amores of Elegieën voor Corinna, een ingebeelde geliefde. Door zijn succes op het gebied van de dichtkunst kwam hij in contact met mensen als Horatius en Propertius en werd hij zeer populair in het nogal lichtzinnige Rome.
Korte tijd na de Amores verscheen de bundel Heroïdes, een reeks van 21 gefingeerde liefdesbrieven van heldinnen uit de Griekse of Romeinse sagen aan haar echtgenoten of minnaars. Hiermede was zijn faam voorgoed gevestigd. Waarschijnlijk na de dood van zijn vader gaf Ovidius zijn advocatenpraktijk op, verliet de politiek en de lagere administratieve loopbaan, nog vóór hij lid van de senaat zou worden en wijdde zich volledig aan de dichtkunst.
Hij publiceerde daarna zijn Ars Amatoria, een leerboek van de liefde, en het tegenstuk Remedia Amoris, geneesmiddelen tegen de liefde, voorafgegaan door een kort gedicht van een honderdtal verzen over recepten voor de gelaatsverzorging, De medicamine faciei femineae.
Al deze geschriften bewijzen dat Ovidius een virtuoos van de vorm was, een dichter die in een fijne, psychologische schildering wel wat te veel effect bij zijn lezers zocht. Hij slaagde erin een ruime lezerskring te behagen, doch de aard van de dichtwerken waarmede hij dat behagen zocht, geeft een idee van de immorele atmosfeer uit de halfmondaine, verworden kringen, waarin hij als de gevierde modedichter werd geëerd.
Zijn verloren gegane tragedie Medea bewijst - zo schrijft Quintilianus - wat Ovidius had kunnen presteren, als hij zijn geniale dichtersgaven had willen intomen, in plaats van zijn oppervlakkige neigingen te volgen.
Ovidius zelf is driemaal gehuwd geweest. Na twee mislukkingen en echtscheidingen huwde hij Fabia, uit een patricisch geslacht en vriendin van Livia, kleindochter van Augustus. Met haar heeft hij een gelukkig huwelijksleven gekend, want hij blijkt haar onverminderd toegewijd te zijn geweest, zoals Fabia zelf hem ook heel haar leven trouw is gebleven. Toen hij door dit huwelijk nauwer met het keizerlijk huis in contact kwam, heeft Ovidius waarschijnlijk sterker aangevoeld dat zijn wufte geschriften helemaal niet in de smaak van princeps Augustus vielen. Deze laatste had als curator morum in 18 v.C. een reeks wetten uitgevaardigd om de zedenverwildering en luxueuze uitspattingen tegen te gaan. Ovidius wendde zich dan tot de oude sagen van Rome, die hij in zijn Fasti schilderde. Hij vatte deze op als de oude sagen, die ten grondslag lagen aan de feestelijke gebruiken, zowel religieuze als burgerlijke, van het kalenderjaar. Hiervan kwam de helft klaar voor de eerste zes maanden van het jaar. Daarop vatte hij een groots werk aan, zijn meesterwerk Metamorphoses (‘Gedaanteverwisselingen’), een uitgebreide verzameling van 246 gedichten, niet meer in elegische maar in epische vorm, opgevat als een wereldgeschiedenis van de gedaanteverwisselingen en veranderingen vanaf die van de chaos tot de geordende kosmos, tot die van Iulius Caesar in Helios, de zon. Alle belangrijke themata uit de literaire geschiedenis van Homeros, Pindaros, de tragedieschrijvers en de Latijnse dichters worden erin behandeld.
In het jaar 8 n.C. werden al deze werken gepubliceerd, verspreid en in de hele Romeinse wereld bekend. Ovidius werd gevierd als de grootste dichter van zijn tijd, bazuin van de uitbundige, geraffineerde, elegante en ongebonden geest van de Romeinse hogere standen. Toen juist trof hem vanwege keizer Augustus een veroordeling, de relegatio, een verwijdering uit Rome met het bevel zich in de opgelegde verblijfplaats te vestigen, doch met behoud van bezit en fortuin. De plaats waarheen hij verbannen werd, was Tomi, het huidige Constanza aan de westkust van de Zwarte Zee, de streek van de Geten en de Sarmaten.
Deze verbanning uit de mondaine wereldstad naar een ruw en onherbergzaam oord trof de dichter zeer zwaar. Hij wierp zijn nog onvoltooide werk Metamorphoses in het vuur (het bleef bewaard dankzij reeds verspreide kopieën). In het najaar van 8 n.C. vertrok hij alleen, want hij wenste dat zijn vrouw en dochter in Rome zouden blijven om zijn bezittingen verder te beheren. Zijn jolige vrienden hadden hem al de rug toegekeerd tijdens de enkele maanden, waarin hij zijn vertrek mocht voorbereiden.
De reden van deze verbanning naar Tomi is nooit volledig opgehelderd. Er bestaan verschillende verklaringen. Ovidius zelfheeft in zijn te Tomi tot stand gekomen werken, de Tristia en de Epistulae ex Ponto, slechts vage aanduidingen en zinspelingen gegeven op de fouten die hij toegeeft te hebben begaan. Hieruit valt op te maken dat het ging over een gedicht en een vergissing. Het bedoelde gedicht is ongetwijfeld zijn Ars Amatoria, het immorele gedicht, dat Augustus zwaar op de maag gelegen moet hebben en een blijvende afkeer ten overstaan van de dichter in stand heeft gehouden.
De tweede en ware oorzaak voor de relegatio, de error, is niet met zekerheid te bepalen. Alle hypothesen lijden aan gebrek aan ernst of aan een anachronisme, b.v. de verklaring dat Ovidius al te intiem zou geweest zijn met Iulia, de veelbesproken dochter van Augustus en haar bij het baden zou hebben ‘aangekeken’. Doch Iulia was reeds in 2 v.C. verbannen naar het eilandje Pandataria en in 5 n.C. overgebracht naar Rhegium in Calabria, waar niemand haar mocht benaderen zonder de uitdrukkelijke toestemming van Augustus. Ovidius zou in dit geval gestraft zijn geweest tien jaar na de mogelijke feiten!
Anderen beweren dat Ovidius op de hoogte geweest zou zijn (en in vertrouwen genomen) van de schuldige verhouding van Augustus’ kleindochter Iulia II met Decimus Silanus, zelfs aanwezig geweest zou zijn tijdens een orgie en hierover gezwegen zou hebben tegenover Augustus. Doch in dat zelfde jaar 8 n.C., waarin deze feiten zich voordeden, werd Iulia II, de kleindochter, verbannen naar het eilandje Trimerus, aan de kust van Apu- lia, en Silanus kon zich uit eigen beweging ergens ophouden in Italië. Het was Augustus voldoende dat hij hem niet meer onder de ogen kwam. Doch de getuige, Ovidius, zou het zwaarst gestraft geweest zijn en verwezen naar Tomi.
J. Carcopino (l’Exil d’Ovide, in Rencontres de l’histoire et de la litérature romaines, Parijs 1963) geeft de meest aanvaardbare hypothese. Ovidius zou - zoals velen van zijn vrienden aanhanger van het neopythagorisme - geduld hebben dat in zijn woning tijdens een zitting zijn vrienden-ingewijden de sterren raadpleegden over de mogelijke opvolging van Augustus, hierbij vurig wensend dat de raadpleging hun wensen zou bevestigen en dat dus Germanicus de opvolger zou zijn. Door zijn eigen slaven werd alles aan het licht gebracht en Augustus, die een dergelijke inbreuk op zijn prerogatieven niet duldde, is zeer streng opgetreden en heeft Ovidius naar een vergeten uithoek van het rijk gerelegeerd, met de klaarblijkelijke bedoeling een afschrikwekkend voorbeeld te stellen. Acht of negen jaar heeft Ovidius daar doorgebracht. Hij leerde er de taal van de Geten, de inheemse bevolking. In de voornaamste werken uit deze periode, de Tristia en Epistulae ex Ponto beschrijft hij het harde leven, de fysische en morele pijnen die hij te verduren heeft gehad. In de Tristia, vijfhoeken elegieën, gericht tot het grote publiek en onrechtstreeks tot Augustus, smeekte hij herhaaldelijk om de gunst van de terugroeping of tenminste de verplaatsing naar een minder bar oord of dichter bij Italië. De Epistulae ex Ponto zijn brieven, gericht aan zijn vrouw Fabia en enkele vrienden, met klachten en wensen.
Waarschijnlijk schreef Ovidius nog een klein gedicht over de visvangst, de Halieutika, waarvan slechts een fragment bewaard gebleven is, met een overzicht van de vissen en zeemonsters uit de Zwarte Zee, en de Ibis, een satirisch gedicht gericht tegen een vijand of iemand die hem in de steek had gelaten en zijn vertrouwen verbeurd had. Ovidius is te Tomi gestorven, verteerd door heimwee naar Rome, zonder de verlossende beslissing van een Augustus of na hem Tiberius, ver van zijn familie en vroegere vrienden, na een ballingschap van ruim negen jaar.
Nawerking: De Balling in Tomi, in Antieke Verhalen (1911), door Louis Couperus (1863-1923); Die Letzte Welt (1988), roman door de Oostenrijkse schrijver Christoph Ransmayer (1954); Six Metamorphoses after Ovid (1951), werk voor hobo-solo door de Engelse componist Benjamin Britten (1913); programmasymfonieën naar Ovidius’ Metamorphoses, door de Oostenrijkse componist Karl Ditters von Dittersdorf (1739-1799).