Medicus militaris - Legerarts. In de eerste eeuwen van de Republiek was de empirische geneeskunde de enige methode volgens welke de zieken in de Romeinse wereld behandeld werden. Hierin kwam pas verandering aan het einde van de 3e eeuw v.C., toen de eerste beroepsmedicus zich in Rome vestigde, nl. in 219 v.C. na de inneming van Saguntum (volgens Plinius de Oudere). Ook in het leger werden de le- gionarii zo goed en zo kwaad het ging met allerlei lapmiddeltjes en kruiden verzorgd. De systematische medische dienst met een arts, die voor een groep soldaten te zorgen had, werd pas tegen het einde van de Republiek in het leger ingevoerd. Ieder legioen kreeg zijn eigen medisch korps, artsen en chirurgen.
Langzamerhand kwamen er specialisten, vooral de oogartsen werden talrijk. Er waren specialisten voor amputaties, verwondingen, beenbreuken enz. Vooral in de Keizertijd werd de specialisatie tot het uiterste doorgevoerd. Zie Geneeskunde.