Kolonie in Griekenland - De eerste sporen van een kolonisatiebeweging in de Griekse wereld vindt men reeds omstreeks het jaar 1000 v.C., toen Milete werd gesticht op de kust van Klein-Azië door Ionische kolonisten. Deze metropool zou uitgroeien tot het belangrijkste handelscentrum van de kuststreek en op haar beurt tientallen kolonies vestigen, vooral langs de kust van de Zwarte Zee (Pontos Euxeinos), o.a. Sinope en Trapezos. Alhoewel de eerste kolonisten eropuit trokken om nieuw land te bezitten en de eerste kolonies louter agrarisch waren, ontwikkelde er zich weldra een intense economische bedrijvigheid, die nog vóór 800 v.C. te situeren is. Misschien waren de oudste kolonies, b.v. Kyrene (Noord-Afrika, Libië), Syrakusae op Sicilië, Rhegion in Bruttium (Magna Graecia) en Cumae bij Neapolis, slechts handelsfactorijen.
Sicilië en Zuid-Italië oefenden een grote aantrekkingskracht uit, evenals de kusten van de Zwarte Zee en van Klein-Azië, tijdens de belangrijkste kolonisatieperiode, die zich uitstrekte van 750 tot 500 v.C. Voor deze periode waren de voornaamste koloniserende Griekse poleis, nl. Korinthos (b.v. Syrakusae), Chalkis (b.v. Rhegion, Catana, Leontini), Megara (b.v. Megara op Sicilië), Achaia (b.v. Sybaris, Kroton, Metapontum), Phokaia (b.v. Massilia). Athene volgde pas laat en dan nog slechts met klerouchiën.
In de 6e eeuw v.C. stopte het groeiende Carthago de Griekse kolonisatiebeweging in Noord-Afrika, Sicilië en Zuid-Italië. Ook Etrurië verzette zich waar het kon, vooral in Zuid-Italië. Egypte stuitte ook de beweging, maar liet toch Naukratis en Kyrene ongemoeid, doch de Feniciërs remden de stichtingen van kolonies op de zuidkust van Klein-Azië.
De oorzaken van de kolonisatie waren veelvuldig en verscheiden: overbevolking, politieke veten en twisten (die soms tot een ware burgeroorlog konden evolueren, vooral in die poleis waarvan de politieke structuur de inzet van de strijd onder de burgers was), de wenselijkheid of de noodzaak handelsfactorijen te vestigen om eigen handel te stimuleren.
Er was een essentieel verschil tussen de klerouchiën en de eigenlijke kolonies. De klerouchie bleef altijd met de uitzendende moederpolis verbonden, ook op het politieke plan. De kolonie, apoikia, was op politiek vlak onafhankelijk, met eigen burgerrechten en plichten, toch bleven er zekere morele en religieuze banden bestaan. Trouwens, indien een bloeiende kolonie zelf aan koloniseren dacht, vroeg zij de stichter van de nieuwe kolonie aan haar metropolis, en op haar eigen feesten en religieuze plechtigheden hadden de vertegenwoordigers van de moederpolis steeds de ereplaatsen.
Over het algemeen werd pas tot kolonisatie overgegaan nadat het orakel van Delphi was geraadpleegd over de opportuniteit van de kolonisatie en de plaats van de op te richten kolonie. De leiding van de kolonisatie werd toevertrouwd aan een voornaam burger, de oikistès. Deze stichter organiseerde de nieuwe gemeenschap, duidde de plaats van de heilige haard aan en de beschermgoden van de stad, waarvoor hij de nodige volmachten had gekregen. Na zijn dood werd de stichter als een heros vereerd.
De kolonisten verdeelden onder elkaar door loting de beschikbare percelen van de akkergrond en stelden daarbij een deel ter beschikking voor de heilige omheining van de nog te bouwen tempel. Zelf kozen zij de bestuursleden en bepaalden de politieke organisatie van hun polis. Zij legdenrechten en plichten van de medeburgers vast door een stemming bij eenvoudige meerderheid.
Tijdens de klassieke periode waren de kolonies de centra vanwaaruit zich de Griekse cultuur verspreidde in de omgeving bij de oorspronkelijke bevolking, die er massaal aan deelachtig werd. In de hellenistische periode evenwel was dit slechts het geval met de bovenlaag van de inheemse bevolking. Zij alleen immers werkte met de Grieken intensief mee. De Makedoni- sche diadochen en epigonen hadden de Griekse soldaten nodig om de grote gebieden van Klein-Azië en Egypte te bezetten, naar het voorbeeld van Alexandros de Grote in Alexandrië. De kolonisatie in Egypte gebeurde met militaire oogmerken. De Griek, die daar dienst nam, kreeg een perceel grond (klèros) in ruil voor militaire dienstbaarheid, die erfelijk was.
In Azië werd hetzelfde principe toegepast, maar met grote groepen of nederzettingen. Hieruit volgde dat de Griekse steden als militaire kolonies begonnen. Achteraf kwamen er burgers, handwerkslui en vreemdelingen wonen en de lokaliteiten werden dan poleis, geschoeid op Griekse leest en met het Grieks als voertaal, ook in steden met een belangrijke inheemse bevolking.