Hybris - Hoogmoed. Voor Griekse dichters en tragedieschrijvers was hybris de hoogmoed, waardoor op misdadige en strafbare wijze de mens een door de goden bepaalde grens of maat overschreed. Hieruit vloeide noodzakelijkerwijze lijden voort. Die vastgestelde grens of maat lag op het vlak van de levenshouding, de ethiek, zowel als op het terrein van daden of optreden tegenover anderen.
Men zocht door hybris een antwoord te geven op de grote levensvragen, o.a. de verantwoordelijkheid van de mens voor zijn daden, de gronden van het geluk, het ongeluk en het lijden. Uit het oude geloof aan geesten en demonen was een zekere overtuiging gegroeid dat de goden afgunstig waren op de mens (Nemesis), waarvan reeds in de Homerische epen sporen terug te vinden zijn. In de vóór-klassieke tijd van de tirannen (zie Polykratos, Kroisos) werd dit geloof nog uitgebreid. Zelfs het geluk van de mens mocht niet als bestendig beschouwd worden. Het normale menselijke lot moest inzake geluk afwisseling kennen of de goden sloegen toe, zoals bij het levenseinde van deze vorsten. De vloek, die over bepaalde vorstenhuizen hing (o.a. de Labdaki- den van Thebe, Oidipous, de Atriden), vond zeer dikwijls in de hybris van de voorvaderen zijn aanleiding. Ook een vergrijp tegen de wereldorde (b.v. Dareios en Xerxes) werd wegens de hybris gestraft. De goden straften eveneens degenen die uit hoogmoed de goddelijke orde of de harmonie van de kosmos hadden verstoord door de toegewezen maat te overschrijden (zie Kreon).