Cicero, Marcus Tullius - Romeins politicus (106-43 v.C.). Cicero werd op 3 januari 106 geboren te Arpinum, een provinciestadje op 100 km ten zuiden van Rome. Zijn familie behoorde tot de ridderstand.
Nog betrekkelijk jong verhuisde hij naar Rome, waar zijn vader hem in ideale omstandigheden kon laten studeren. Dit deed Cicero schitterend, zowel in de wijsbegeerte als in het recht en de redekunst. Zijn leermeesters zijn voor de filosofie: de epicurist Phaedrus, Philon van Larissa voor de leer van de Academie, Diodotus de Stoïcijn. Recht studeerde hij bij de Scaevola’s en retorica bij Crassus en Antonius. Tot het jaar 80 v.C. volgde Cicero het politieke leven van zeer nabij. In dat zelfde jaar hield hij zijn pleitrede tegen Chrysogonus, een vrijgelatene en vertrouweling van dictator Sulla, ter verdediging van Sextus Roscius uit Ameria, een stadje in Umbria, aangeklaagd wegens vadermoord, nl. Pro Sexto Roscio. Cicero verkreeg de vrijspraak. Hierna vond hij het raadzaam Rome te verlaten en zijn studie in Griekenland voort te zetten. In Athene volgde hij de lessen van de filosoof Antiochos en op Rhodos die van de rhetor Molon. Tijdens zijn verblijf in Athene sloot hij vriendschap met T. Pomponius Atticus, die zijn beste vriend en correspondent bleef. In 77 keerde Cicero naar Rome terug, na de dood van Sulla, waar hij aan zijn politieke carrière begon. In 75 was hij quaestor te Lilybaeum op Sicilië. Aldus leerde hij er de toestanden kennen en raakte hij zelf ook bekend, zodat de Sicilianen op hem in 70 v.C. een beroep deden om hun belangen te verdedigen tegen de gevolgen van het wanbestuur van de stadhouder C. Verres.
In 72 werd hij aedilis, in 66 praetor urbanus te Rome en in 63 consul, toen hij juist de vereiste minimumleeftijd voor de hoogste functie bereikt had. Tijdens zijn consulaat kon Cicero succesvol optreden tegen de samenzwering van Catilina, de daders ontmaskeren en de voornaamste handlangers van deze revolutie ter dood laten brengen. De troepen, die door Manlius bij Faesulae waren geconcentreerd, werden verslagen bij Pistoria, in het begin van 62. Politieke tegenstanders van Cicero, vooral de bendeleider Clodius, bewerkten zijn verbanning in 58 v.C. Hij vertrok naar Thessalonika, doch werd reeds in 57 naar Rome teruggeroepen. Dan volgden enkele jaren van drukke advocatenpraktijk, o.a. in 52 het proces tegen Milo, die Clodius had gedood (Pro Milone). In 51 v.C. was Cicero proconsul in Cilicia (Klein-Azië). Na zijn terugkeer koos hij partij voor Pompeius in de burgeroorlog met I. Caesar. Na de dood van Pompeius werd Cicero door Caesar begenadigd. Tijdens de volgende jaren wijdde de politicus die in zijn hart republikein was gebleven, zich bijna uitsluitend aan literaire arbeid en schreef hij enkele theoretische werken over wijsbegeerte en welprekendheid. In 46 v.C. scheidde hij van Terentia en huwde onmiddellijk daarop met de zeer jonge Publilia.
Op 15 maart 44 werd Caesar vermoord. Cicero dacht dat zijn uur weer gekomen was om een politieke rol te spelen en koos partij voor de moordenaars Brutus en Cassius. Antonius werd zijn grote vijand. Door diens machtsgreep moest Cicero zich op zijn landgoed bij Puteoli terugtrekken. Hier werd hij opgezocht door de jonge Octavianus, die hem voor zich wist te winnen. Doch in 43 v.C. verzoende Octavianus zich met Antonius, die als prijs voor de overeenkomst het hoofd van Cicero opeiste. Cicero had zich in zijn XIV Philippica als onverzoenlijke vijand van Antonius opgeworpen. Op 7 december 43 haalden de soldaten van Antonius de vluchtende Cicero in tussen Formia en Gaëta. Hoofd en handen werden afgehouwen en te Rome op de rostra tentoongesteld.
Cicero, die zeer snel de faam verwierf de grootste redenaar van zijn tijd te zijn, maakte vooral naam met zijn pleidooien in strafzaken, nadat hij in 70 de beste redenaar Hortensius had onttroond, meer dan door zijn optreden in burgerlijke zaken of in de politiek. Als politicus was hij nogal middelmatig en zeer dikwijls kleinmoedig. Door de omvang en de verscheidenheid van zijn publikaties, die volledig bewaard zijn, is hij ongetwijfeld een van de voornaamste auteurs van het oude Rome geworden, wiens verdiensten voor de ontwikkeling van het literair en wijsgerig Latijn onschatbaar groot zijn. In zijn geschriften legde hij getuigenis af van zijn grote belezenheid, rijke ontwikkeling en belangstelling en opvallende taalvaardigheid. Het is in ruime mate aan Cicero te danken dat het Latijn voor vele eeuwen de gemeenschappelijke voertaal van het westerse denken is geworden.
Werken:
a. Retorische werken. In 84 v.C. verscheen het jeugdwerk De Inventione, in 46 Brutus en Orator, verlengstukken en aanvulling van zijn De Oratore, die in 55 was verschenen en waarin hij gepleit had voor een brede culturele basis van de redenaar. Volgden nog De optimo genera Oratorum en de Partitione oratoria.
In 44 schreef hij Topica.
b. Redevoeringen. In 81 v.C. sprak Cicero zijn eerste rede uit, Pro Quinctio, in een burgerlijk proces; in 80 Pro Sexto Roscio Amerino; in 77 Pro Roscio Comoedo voor zijn vriend Roscius, de beroemde toneelspeler, die van bedrog beschuldigd was; in 72 Pro Tullio. In 70 hield Cicero verschillende pleidooien tegen C. Verres, stadhouder van Sicilië, die de Sicilianen had afgeperst en zich aan machtsmisbruik had schuldig gemaakt. Verres werd hierin door de voortreffelijke advocaat Q. Hortensius Hortalus verdedigd. Het corpus van de zeven Verrinen behoort tot de beste werken van Cicero.
In 69 volgden Pro Fonteio en Pro Caecina; in 66 kwam De imperio Cn. Pompeii, waarin Cicero als praetor het wetsvoorstel verdedigde, waardoor het imperium aan Pompeius werd verleend om de oorlog tegen Mithridates voort te zetten.
In 63, tijdens zijn consulaat, sprak hij uit: De lege agraria, Pro Rabirio, de vier anti-Catilinarische en Pro Murena, die als nieuwgekozen consul voor het volgend jaar wegens omkoperij werd aangeklaagd. In 62 Pro Sulla en Pro Archia poeta; in 59 Pro Flacco.
Na zijn terugkeer uit ballingschap in 57 v.C.: In senatu, Ad Quirites en De Domo; in 56 De Haruspicum responso, Pro Sestio, in Vatinium, Pro Caelio,
De Provinciis consularibus, een lofrede op I. Caesar voor zijn verdiensten door de verovering van Gallië, waarin Cicero aan de senaat vroeg de macht van Caesar met vijf jaar te verlengen, en Pro Balbo; in 55 de rede In Pisonem; in 54 Pro Plancio, Pro Scauro en Pro Rabirio Postumo.
52 v.C. was het jaar van de climax in de strijd tussen de benden van Clodius en Milo; Closius werd vermoord op de weg naar Bovillae en Milo werd van doodslag beschuldigd. Deze deed een beroep op Cicero, die hem met woord en daad bijstond, doch door de heersende onrust en de vrees voor een overval tijdens de rechtszitting, kwam er niet veel van de geplande verdedigingsrede, die achteraf als Pro Milone het licht zag.
In 46 sprak hij Pro Marcello en Pro Ligario en in 45 Pro Rege Deiotaro uit. Ten slotte verschenen dan nog in 44 en 43 gedeeltelijk als pamfletten de XIV Philippica.
c. Wijsgerige werken. Van 54 tot 51 verscheen De Republica, van 52 tot 46 De Legibus. Cicero was hierin op zoek naar de beste staatsvorm. Voor hem was de Romeinse de beste, omdat zij een vermenging was van de drie systemen: monarchie, oligarchie en democratie. De Republica is slechts gedeeltelijk bewaard gebleven, met daarin de beroemde Somnium Scipionis, een traktaat over de onsterfelijkheid en de eeuwigdurende gelukzaligheid, dat dankzij Macrobius bewaard bleef. In 46 publiceerde Cicero Paradoxa en in 45 De Finibus bonorum et malorum, zijn belangrijkste filosofische geschrift (in 5 boeken), waarin hij het probleem van het geluk behandelt in de vorm van een dialoog. In dat zelfde jaar verschenen nog Academia en Tusculanae Disputationes, een aanvulling en illustratie van de gedachten uit De Finibus. Het geluk is in de deugd gelegen en de deugdzame mens triomfeert over alle kwalen.
Ten slotte zagen in zijn laatste levensjaar (44-43 v.C.) nog het licht: De Officiis (3 boeken), een handboek voor praktische moraal, opgedragen aan zijn zoon Marcus, die in Athene studeerde; De Natura deorum, waarin hij de opvattingen van het epikurisme, en De Divinatione, waarin hij die van het stoïcisme bestreed; Cato maior, De Fato, Timaeus en Laelius, eveneens in dialoogvorm.
d. Brieven. De verschillende collecties brieven van Cicero geven de prachtigste voorbeelden van zijn taalvaardigheid, en betekenen de belangrijkste bron voor onze kennis van de mens Cicero. Ze werden door de geadresseerden bewaard en door toedoen van zijn secretaris Tiro (voor een groot deel althans) gepubliceerd. Andere zouden op bevel van Augustus gebundeld zijn en gepubliceerd om de ware aard van Cicero aan het licht te brengen, hij die zich in zijn particuliere correspondentie zeer dikwijls anders voordeed en andere opvattingen voorstond dan die hij in het openbaar met veel zwier prijsgaf. Er zijn daarbij heel wat brieven verloren gegaan, o.a. aan Pompeius, Caesar, Octavianus en Hirtius gericht. Van de bewaarde brieven zijn er vier collecties gebundeld, nl. Ad Familiares, gegroepeerd in 16 boeken met brieven uit de jaren 62-43 v.C. Ze zijn bijeengebracht volgens geadresseerde en niet in chronologische volgorde; er zijn er van en aan vrienden en verwanten, o.a. zijn vrouw Terentia en zijn vrijgelaten slaaf en secretaris Tiro.
Ad Atticum, eveneens in 16 boeken gebundeld, met brieven uit de jaren 68-44 v.C. aan zijn intieme vriend Atticus, die voor hem zoveel kunstwerken voor zijn villa’s had aangekocht tijdens zijn verblijf in Griekenland.
Ad Quintum fratrem, 3 boeken met brieven aan zijn broer Quintus.
Ad Brutum, 2 boeken met brieven aan M. Brutus, moordenaar van Caesar.
Nawerking: Armer Cicero (1955), roman door Max Brod, Berlijn.