in België het geheel van vraagstukken voortvloeiende uit de meertaligheid van het land. F.r zijn in België drie talen en taalgroepen erkend: Ned.- (ca. 58%), Frans- (ca. 42%) en Duitstaligen (ca. 0,7%).
Na de Belg. onafhankelijkheid (1830) was het Frans de enige officiële taal; dit lokte van Vlaamse zijde verzet uit. zodat de taalkwestie steeds een bijzonder aspect is gebleven van de → Vlaamse Beweging, naderhand van de zgn. communautaire problematiek (‘Vlaams-Waals-Brusselse verhoudingen’). Art. 23 van de Belgische cw bepaalde dat ‘het gebruik der in België gesproken talen vrij is: het kan slechts bij de wet geregeld worden en alleen voor de handelingen van de openbare overheid en voor de gerechtszaken'. Aangezien de burgerij, de enige politiek mondige groep, ook in de Vlaamse gewesten na 1830 overwegend Franstalig was, is de weg naar taalerkenning en officiële taalgelijkheid van het Ned. lang en lastig geworden. In de 19e eeuw vroeg de Vlaamse Beweging in haar eerste eis slechts erkenning van het Ned. naast het Frans in Vlaanderen: het Vlaams Petitionnement van 1840 en het verslag van de Vlaamse Grievencommissie in 1856. Beide stukken, nog vooral werk van letterkundigen. kenden geen succes. De eerste resultaten op politiek vlak kwamen met de taalwetten van 1873, 1878, 1883. die in Vlaanderen het Ned. erkenden naast het Frans resp. in gerechts- en bestuurszaken, en in het officieel rijksmiddelbaar onderwijs.
Deze taalwetten werden echter slecht toegepast en overtreding werd niet gestraft. In de Vlaamse Beweging werd de goedkeuring van de Gelijkheidswet 1898 als een grote zege beschouwd, daar sedertdien ook het Ned. officiële landstaal werd. In 1910 volgde. in navolging van de wet van 1883, een wet die de gedeeltelijke vernederlandsing voorzag van het vrij (kath.) middelbaar onderwijs in Vlaanderen. In 1923 en 1930 volgden resp. de gedeeltelijke en volledige vernederlandsing van de Rijksuniversiteit te Gent, terwijl het 19e eeuwse beginsel ‘moedertaal-voertaal’ werd vervangen door dat van ‘streektaal-voertaal’, behalve in tweetalige gebieden. Zo bepaalden de wetten van 1921 en vooral die van 1932 de eentaligheid van Vlaanderen voor bestuurlijke aangelegenheden en erkende die van 1932 in de Vlaamse gewesten slechts Ned.-talig lager en middelbaar onderwijs. In 1935 volgde een soortgelijke wet voor gerechtelijke aangelegenheden.
Een veralgemeende tweetaligheid was in 1932 door de Walen afgewezen, zodat het homogeniteitsbeginsel zegevierde. De taalkwestie had zich tot dan steeds eenzijdig voorgedaan met betrekking tot de (Ned.-talige) Vlamingen; Wallonië was officieel steeds eentalig Frans geweest, en ook in Brussel waren de Franstaligen kwantitatief en tevens kwalitatief door hun sociaal-economische positie (‘sociale taalgrens’) reeds lang een meerderheidsgroep geworden. In 1962—63 werden nieuwe taal regelingen getroffen. Een eerste was de vastlegging van de Frans-Ned.-Duitse taalgrens, die o.m. de overheveling van het Westvlaamse gebied Komen-Moeskroen naar de prov. Henegouwen en die van de Ned.-talige Voerstreek uit de prov. Luik naar Limburg inhield.
Een tweede wet betrof de taalregeling in het Brusselse, overwegend Franstalig gebied, dat een verfransende invloed op Vlaamse randgemeenten had. Voor zes van deze werd in het ‘Akkoord’ van Hertoginnedal een bijzondere taalregeling uitgewerkt: zij kregen faciliteiten voor de Franstaligen. Hen derde taalwet deelde België in vier taalgebieden in: het Ned.-talige (West- en Oost-Vlaanderen. Antwerpen. Limburg. Vlaams-Brabant): het Franstalige (Henegouwen.
Namen. Luxemburg, het grootste deel van Luik. Waals-Brabant): het Duitstalige nl. de → Oostkantons; het tweetalige arrondissement Brussel-Hoofdstad. Een nieuwe taalwet op het gebruik der talen in het onderwijs versterkte zoals de vorige het homogeniteitsbeginsel van 1932. Naar aanleiding van de grondwetsherziening van 1970-71 volgde opneming in de GW, zonder fundamentele wijzigingen, van de verworvenheden van de taalwetgeving van 1930-35 en 1962-63. → Talen telling. Daar de taalkwestie een acuut probleem bleef, werd 1977 een nieuwe poging ondernomen om een definitieve oplossing te vinden: → Egmondpact.Litt. L.Dosfel. De Belg. wetten op het gebruik der Ned. taal (1910); F.Willekens. De taalstrijd in België, 1840-84 (in: Alg. Gesch. d. Ned. x 1955): P.Martens, De ZuidNed. taalgrens in het Belg. parlement (1962); H.J.Elias. 25 jaar Vlaamse Beweging, 1914-39 (4 dln. 1969); E.van Cauwclacrt, Taalvrijheid - een kritische motivering van de taalwetgeving (1971); M.Coppieten.
De communautaire problemen in België (1971); M.P.Herremans. Flamands, Wallons et Bruxellois dans l’Etat belge (1972); Th.Luykx, Polit. geseh. van België vanaf 1789 tot heden (3e druk 1973).