sinds de 17e eeuw in Nederland aan het gezicht onttrokken kerken van niet-toegelaten godsdiensten. m.n. van rooms-katholieken. Degenen die niet tot de Gereformeerde Kerk behoorden, kregen geen verlof om kerken te bouwen.
Zij kwamen bijeen in woon- en pakhuizen in de steden (b.v. Onse Lieve Heer op Solder, Amsterdam), in schuren op het platteland, in de 17e eeuw kregen zij geleidelijk wat vrijheid om in aparte, maar onopvallende kerkgebouwen bijeen te komen, derooms-katholieken het laatst. Voor het samenkomen in een schuilkerk bestond een zekere vrijheid tegen betaling van recognities aan schouten en baljuws. Het betekende voor deze weliswaar eedbreuk, maar het stelsel werd openlijk toegepast. Vele schuilkerken werden aangeduid met de naam van het woon- of pakhuis (De Papegaai. De Posthoorn. De Duif e.d.). die de nieuwgebouwde kerk vaak behield.
Litt. W.P.C.Knuttel. De Toestand der Ned. Katholieken ten tijde der Republiek (1892-94); H.J.Oldenhof. In en om de schuilkerkjes van Noordelijk Westergo
1580-1795 (1967): P.Nijhoff Asser en J.van Goudoever (red.). Vrijburg, gesch. en toekomst van een Amsterdamse schuilkerk (1980).