Geschiedenis Lexicon

H.W.J. Volmuller (1981)

Gepubliceerd op 03-08-2020

Regalia

betekenis & definitie

(<Lat. rex. koningj, in het Frankische rijk de rechten en goederen die toekwamen aan de koningen en hun rechtsopvolgers. Na het verdwijnen van dat rijk (9e eeuw) verwierven de landsheren geleidelijk deze rechten binnen hun gebied, op hun beurt verleenden zij een deel ervan weer aan anderen in onderdelen daarvan.

Tot de regalia behoorde in de eerste plaats het recht om overheidsgezag uit te oefenen. De afzonderlijke rechten, die uit dit recht op overheidsgezag voortvloeiden (b.v. het recht om krijgsdienst en belasting te vorderen, ambtenaren aan te stellen, munt te slaan enz.) noemde men in de 16e eeuw de regalia maiora of essentialia. Daarnaast bestonden vele andere regale rechten, die men als regalia minora of accidentalia aanduidde. De grens tussen beide soorten was echter niet scherp. Behalve de genoemde rechten behoorden o.m. tot de regalia: het recht op de bevaarbare stromen, het zgn. stroomregaal, met het daaruit voortvloeiende recht van opwas, visrecht, veerrecht, tolrecht enz. op die stromen, het recht op de heerwegen, met het daaruit voortspruitende recht tot heffing van tol daarop, het recht op onbeheerde, woeste gronden. d.i. het zgn. wildernisregaal, het markerecht, brouw- en molenrecht, het tiendrecht, het jachtrecht, het recht op de nalatenschap van vreemdelingen of op een deel daarvan (droit d’aubaine). hetzelfde recht t.a.v. de nalatenschappen van bastaarden (droit de batardise) enz. → Heerlijke rechten. De benaming regalia wordt enkel nog gebruikt voor die financieel voordeel afwerpende rechten, die de staat toekomen krachtens het publieke recht, b.v. het post- en telegraafregaal, in verscheidene landen het tabaksregaal, het brandewijnregaal, waarbij men dus zou kunnen spreken van staatsmonopolie.

Litt. A.S.de Blécourt. H.F.W.D.Fischer. Kort begrip van het oud-Vaderlands Burgerlijk Recht (7e dr. 1967).

< >