[<Lat. quotum, hoeveelheid], stelsel van provinciale bijdragen volgens hetwelk in de NoordNed. Republiek de bijdragen van de gewesten in de algemene kosten geregeld werden.
Reeds vroeger werden de → beden volgens een bepaald systeem over de gewesten verdeeld. De Unie van Utrecht (1579) bepaalde in art. 5, dat er algemene belastingen geheven zouden worden. Dit is echter nooit gebeurd en 1583 werd het quotenstelsel ingesteld, waarbij elke prov. vrij bleef in de wijze waarop zij haar quoten bijeen wilde brengen. In 1616 werd een quotentabel opgesteld, die tot 1792 vrijwel ongewijzigd bleef: Holland bijna 58 %, Friesland ruim 11,5 %, Zeeland ruim 9 %, Groningen en Utrecht elk bijna 6 %, Gelderland ruim 5.5 %, Overijssel ruim 3.5 % en Drenthe bijna 1 %. In 1792 werd dit quotenstelsel door raadpensionaris → Laurens Pieter van de Spiegel opnieuw naar draagkracht van de prov. geregeld, waarbij de Hollandse quote werd verhoogd tot ruim 62 %, terwijl de → Generaliteitslanden 4,8 % bijdroegen. Ook de nieuwe quotentabel voldeed niet: de gewesten bleven, evenals vroeger, in gebreke hun quote tijdig op te brengen.Litt. R.Fruin en H.T.Colenbrander. Gesch. der staatsinstellingen in Nederland (1922).