Geschiedenis Lexicon

H.W.J. Volmuller (1981)

Gepubliceerd op 03-08-2020

Oostbroek

betekenis & definitie

vm. benedictijnenabdij tussen De Bilt en Bunnik (prov. Utrecht), ook wel Nieuw-Bethlehem gehelen en gewijd aan de maagd Maria en Sint-Laurentius.

Bestond reeds vóór 1100 en ontving 1122 en 1125 belangrijke schenkingen van keizerin Mathilde en de Utrechtse bisschop Godebald. In dezelfde periode werd het onder abt Ludolfus een dubbelklooster. De toevloed van kloosterlingen werd zo groot, dat het klooster gesplitst moest worden. Onder De Bilt verrees op de Nieuwe Hof (Nova Curia) een vrouwenklooster, dat aanvankelijk ondergeschikt bleef aan Oostbroek. maar in de 14e eeuw een zelfstandige abdij werd. De bloeitijd van Oostbroek valt in de 12e—13e eeuw; de tucht was er zo streng, dat het de bijnaam cureer ordinis (kerker van de orde) kreeg. Daarna begon de achteruitgang; 1580 werd de abdij door de Staten van Utrecht opgeheven en 1581 gesloopt. Enkele jaren later gebeurde dit ook met het vrouwenklooster.Litt. F.H.Damsté, Een oude kloosterkroniek (in: Jb. Oud-Utrecht, 1945/46); P.H.Damstë, De St.Petronellakapel aan De Bilt (in: Jb. Oud-Utrecht 1957); P.H.Damsté. De Uithof (in: Jb. Oud-Utrecht 1968); W.van de Pas, De emancipatie van Vrouwenklooster (in: Mbl. Oud-Utrecht 1950); P.II.Damsté, Oostbroek en De Bilt (1978).

< >