(dienstmannen, dienstlieden), in de Middeleeuwen personen die in een erfelijke dienstverhouding stonden tot hun heer. Bestonden uit ministeriales militares, die voor hun heer krijgsdienst, speciaal ruiterdienst, moesten verrichten en de overige dienstlieden, w.o. zij die een hoeve bebouwden (de boeredienstliedcn) een grote plaats innamen.
De militaire dienstlieden (met een op ridderdienst ingericht leven) werden tot de adel gerekend en gekwalificeerd als ministeriales nobiles in tegenstelling tot de overige dienstlieden, de ministeriales ignobiles. De onvrije oorsprong van de ministerialen werd langzamerhand onduidelijker en in de 13e eeuw waren zij opgegaan in de leenadel en in het stedelijk patriciaat.Ook Vlaanderen kende een dergelijke klasse van chevaliers-serfs; hier gingen zij reeds in de 11e eeuw in de leenadel op.
Litt. S.J.Fockema Andreae. Opmerkingen over de ministerialiteit in Nederland (in Bijdr. tot de Ned. rechtsgesch. 5. 1896); F.Ganshof. Etude sur les ministeriales en Flandre et en Lotharingie (1927); D.Th. Enklaar. Stichtse ministerialen (in: Versl.
Mcd. Oud-Vad. Recht. 1928); D.Th.Enklaar. De ministerialiteit in het graafschap Holland (1943); J.M. van Winter, Ministerialitcil en ridderschap in Gelre en Zutphen (1962).