Ned. wet van 12.2.1963. in werking getreden op 1.8.1968; officieel: Wet op het Voortgezet Onderwijs: ontwerp van minister J.→ Cals. Bij deze wet werd het voorgezet onderwijs onderscheiden in:
1. voorbereidend wetenschappelijk onderwijs;
2. algemeen voortgezet onderwijs;
3. beroepsonderwijs;
4. andere vormen van voortgezet onderwijs.
De naam H.B.S. verdween. Daar de mammoetwet de mogelijkheid opende een school voor een van de vormen van voortgezet onderwijs te verenigen met een of meer andere schooltypen, ontstonden scholengemeenschappen.
Het voorbereidend wetenschappelijk onderwijs kent als schooltypen atheneum, gymnasium en lyceum, cursusduur 6 jaar en bedoeld voor leerlingen, die later aan universiteit of hogeschool onderwijs gaan volgen.
Algemeen voortgezet onderwijs omvat HAVO (hoger algemeen voortgezet onderwijs), MAVO (middelbaar algemeen voortgezet onderwijs) en LAVO (lager algemeen voortgezet onderwijs). Het HAVO heeft een cursusduur van 5 jaar en is bedoeld voor leerlingen, die een functie in de maatschappij willen verwerven, hun studie willen voortzetten aan een instelling van hoger of middelbaar beroepsonderwijs of in de 5e klas van een atheneum, MAVO wordt gegeven aan scholen met een 3- of een 4-jarige cursus en geeft aansluiting op het middelbaar beroepsonderwijs. Het LAVO heeft het VGLO (voort gezet lager onderwijs) vervangen.
Het beroepsonderwijs wordt gegeven aan scholen voor technisch onderwijs, huishoud- en nijverheidsonderwijs, landbouw-, middenstands-. economisch en administratief onderwijs. Deze scholen worden onderscheiden in lagere, middelbare en hogere scholen.
Het vwo. HAVO EN MAVO kent een brugklas, waarin het onderwijs dezelfde vakken omvat. Na het brugjaar volgt de differentiatie. De bedoeling is doorstroming van het ene schooltype naar hel andere mogelijk te maken.
LITT. De eerste schreden van de mammoet (Ministerie van Onderwijs en Wetenschappen. 1967 met litt.).