Ned. letterkundige. *13.8.1820 Amsterdam, ✝ 17.3.1889 Amsterdam. Autodidact. 1876 hoogleraar esthetiek en kunstgeschiedenis aan de Academie voor Beeldende Kunsten te Amsterdam; wijdde zich vooral aan een specifiek rooms-katholieke versie der Ned. geschiedenis en litt. en werd zo een voorvechter voor de rooms-katholieke zaak in Nederland op cultureel gebied, vooral als redacteur van De Dietsche Warande (waarin hij vaak schreef onder het pseud.
Puuwels Forrestier) en de Volksalmanak voor Ned. Katholieken. Uitgave: Verzamelde werken (6 dln.1908—20; onvoltooid).
LITT. A.J. (= Lodcwijk van Deyssel, zoon van Alberdingk Thijm), J.A.Alberdingk Thijm (1893); F.A.Vercammen. Thijm en Vlaanderen (1932); M.van Can. De dichterlijke periode van Alberdingk Thijm (1936); W.Bennink. Alberdingk Thijm, kunst en karakter (1952); G.Brom. Alberdingk Thijm (1957); H.A.Eykman en J.A.J.M.Muller. Bibliografisch apparaat J.A.Alberdingk Thijm (1970); A.Deprez. Briefwisseling F.A.Sncllaert en J.A.Alberdingk Thijm. 1843-1872 (1971).