Geschiedenis Lexicon

H.W.J. Volmuller (1981)

Gepubliceerd op 03-08-2020

Jacobus Boenen

betekenis & definitie

Zuidned. geestelijke en jurist, *11.10.1573 Antwerpen, ✝ 30.6.1655 Brussel. Studeerde eerst rechten en vestigde zich als advocaat.

Na zijn priesterwijding in 1607 werd hij achtereenvolgens lid van het geestelijke hof van aartsbisschop M.Hovius van Mechelen (1607); geestelijk raadsheer in de Grote Raad van Mechelen (1611), deken van het metropolitaan kapittel aldaar (1612), bisschop van Gent (1616) en aartsbisschop van Mechelen (1620), tevens abt van Affligem. 1626 lid van de Raad van State; 1632—33 voorzitter van de Zuidned. delegatie die, overigens zonder succes, te Maastricht met de Republiek over vrede onderhandelde. In de geest van de Contrareformatie ijverde hij voor hernieuwde tucht bij geestelijken en gelovigen. Boonen verdedigde → Jansenius en weigerde de pauselijke veroordeling van diens werk Augustinus af te kondigen; werd 1653 door paus Innocentius x als aartsbisschop geschorst. Het jaar daarop werd hij echter, na zijn onderwerping, in zijn ambt hersteld.LITT. L.Ceyssens. in: Nat. Biogr. Wb., II (1966); V.Sempels, Boonen (Jacques) (in: Dictionnaire d’Histoire et de Géographie ecclésiastiques 9. 1937).

< >