Geschiedenis Lexicon

H.W.J. Volmuller (1981)

Gepubliceerd op 03-08-2020

Horigheid

betekenis & definitie

rechtspositie van een klasse van personen (horigen, halfvrijen) die in een erfelijke afhankelijkheidsverhouding stonden tot hun hofheer. Zij waren persoonlijk vrij. maar gebonden aan de grond die zij bewerkten.

De oorsprong is onzeker, maar horigheid bestond reeds in de laat-Romeinse tijd, toen men door de achteruitgang van het inwonertal de schaarse werkkrachten wilde behouden en hen daarom aan de grond bond. Men werd horige door geboorte of begaf zich vrijwillig in horigheid, omdat men dan bescherming kreeg van een heer. Doordat de horige gebonden was aan de grond, was althans zijn bestaan gewaarborgd. Hij mocht de heerlijkheid niet verlaten en zonder de toestemming van de heer niet buiten het grondgebied huwen; was onderworpen aan verschillende schattingen en leveringen. → Heerlijke rechten.De horigheid eindigde

1. door vrijlating;
2. vaak doordat de horige gedurende een bepaalde tijd in een stad woonde (‘stadslucht maakt vrij’), maar deze regel gold niet voor alle steden.

In Nederland is de horigheid afgeschaft door de Bataafse Revolutie in 1795. Daarvoor had zij echter in de meeste provincies al lang opgehouden te bestaan (behoudens in Gelderland en Overijssel).

In België, waar de horigheid reeds in de 13e eeuw zeldzaam was geworden. werd zij opgeheven bij de Franse verovering van 1794.

Litt. S.J.Fockema Andreae, Hoorigheid (in: Bijdr. tot de Ned. rechtsgesch. ut, 1892); L.Verriest. Le servage dans le comté de Hainaut (1910); W.H.J.Massink, Hoorige rechten in Twenthe (1927); E.Herringa. Tynsen op de Veluwe (1932): J.P. de Monté ver Loren. Grondbezit en standen in het oosten des lands voor de feodalisering (2e dr. 1949); L.Verriest. Lc servage en Flandre (1950); J.P. de Monté ver Loren en J.E.Spruit.

Hoofdl. uit de ontw.der rechterl. org. in de Noordel. Nederl. tot de Bataafse omwenteling (5e dr. 1972). P.G.Aalbers. Het einde van de horigheid in Twente en Oost-Gelderland, 1795-1850 (1979).

< >