Ned. dichter en politiek theoreticus, *26.11.1864 Wormerveer. ✝ 15.9.1927 Brussel; studeerde klassieke talen te Amsterdam. In 1889 verscheen zijn episch-lyrische Mei.
Daarna vertaalde hij de Ethica van Spinoza. Principieel socialist: schreef als marxistisch propagandist een aantal heldere brochures, geschikt voor de ideologische scholing van revolutionaire arbeiders; streefde echter zo zeer naar absolute beginselvastheid, dat hij zich in de praktische politiek niet kon handhaven. In de Sociaal Democratische Arbeiderspartij (sdap), waartoe hij 1897 was toegetreden, verzette hij zich o.a. tegen concessies aan de christelijke onderwijspolitiek en aan het agrarisch kleinbedrijf. Toen in 1909 de 'Nieuwe Tijdgroep* op het Deventer Congres werd geroyeerd, sloot Gorter zich bij de aldus ontstane Sociaal Democratische Partij (sdp) aan. In 1918 droeg hij zijn brochure De wereldrevolutie aan I.cnin op. De sdp werd toen Communistische Partij Holland.
Maar in 1920 kwam Gorter in conflict met de eigen partijleiding en met de Komintern, omdat hij Lenins taktiek te opportunistisch was gaan vinden. Hij kwam buiten de partij te staan, met een kleine kring sektarische volgelingen om zich heen en stichtte 1921 de Kommunistische Arbeiderspartij (kap); bepleitte arbeidersraden als middel om het proletariaat tot zelfemancipatie te brengen. De groote dichters (1935) is een poging tot historisch-materialistische interpretatie van de litteratuurgeschiedenis. Uitgaven: Verzameld werk (8 dln. 1948-52); Verzamelde lyriek tot 1905 (1966). Litt. Henriëtte Roland Holst, H.Gorter (1933, herdr. 1975); J.de Kadt. H.Gorter: Neen en ja (1947); W.van Ravesteyn, De wording van het communisme in Nederland (1948); J.de Kadt. Uit mijn communistentijd (1965); H.de Liagre Böhl. II.Gorter, zijn politieke aktiviteiten van 1909 tot 1920 in de opkomende kommunistische beweging in Nederland (1973).