ceremonie waarbij de godheid de schuldige aanwijst en soms ook het vonnis voltrekt; in de Middeleeuwen proef, teneinde door goddelijke tussenkomst de waarheid aan het licht te brengen, zowel buitenrechtelijk als in rechte (bewijsmiddel). Het godsoordeel bestaat in een ceremonie waardoor de schuldige in een bepaalde zaak wordt aangewezen door hem te onderwerpen aan een of andere proef.
Hij wordt in het water geworpen, moet vergif innemen, hand of voet in het vuur houden, wordt opgesloten met een gevaarlijk dier, e.d. Wanneer hij verdrinkt, ziek wordt, zich brandt, gebeten of verscheurd wordt, is hij schuldig; blijft het verwachte gevolg uit. dan is hij onschuldig. In het laatste geval is de gedachte deze, dat de godheid hem bewaard heeft voor het letsel dat anders onvermijdelijk zou zijn geweest. Van de verschillende soorten godsoordeel treft men in de Nederlanden in de vroege Middeleeuwen vooral de volgende aan:1. de kamp. d.w.z. het gerechtelijk duel;
2. de heetijzerproef, bestaande in het in de hand dragen van een heet ijzer, of het lopen over hete ploegscharen:
3. de ketel- of heetwaterproef. waarbij men zijn handen in een ketel met heet water moest steken (bij de hete oordelen werden na een bepaalde termijn de hand of voeten geschouwd. waarbij moest blijken, dat deze heel of geheeld waren):
4. de koudwaterproef, waarbij men, gebonden in het water geworpen, niet mocht blijven drijven:
5. de brood- of kaasproef, waarbij men zonder kauwen een brok brood en/of kaas van een bepaald gewicht moest doorslikken.
Sommige van deze godsoordelen komen alleen in Friese bronnen voor. In de latere Middeleeuwen zijn zowel de kerkelijke als de wereldlijke overheden steeds meer tegen de godsoordelen opgetreden. Het handhaafde zich het langst in de heksenprocessen.
Litt. W.Buma, Het godsoordeel in de Oudfriese Litt. (1949); H.Nottarp, Gottesurteile (1949); C.Leitmaier. Die Kirche und die Gottesurteile (in: Wiener Rechtsgeschichtl. Arbeiten n. 1953); H.Nottarp, Gottesurteilstudien (1956).