Geschiedenis Lexicon

H.W.J. Volmuller (1981)

Gepubliceerd op 03-08-2020

François Louis Ganshof

betekenis & definitie

Belg. historicus. *14.3.1895 Brugge. ✝ 26.7.1980 Brussel. Studeerde te Gent; werd daar 1932 hoogleraar; leerling van H.→ Pirenne en F.→ Lot.

Als mediëvist houdt hij zich vooral bezig met de geschiedenis van de instellingen en het recht (m.n. in de Merovingische en Karolingische periode), de landbouw en de stadsontwikkeling. Werken: Étude sur les ministérielles en Flandre et en Lotharingie (1926). Recherches sur les tribunaux de châtellenie en Flandre avant le milieu du XIIIe siècle (1932), Over stadsontwikkeling tusschen Loire en Rijn gedurende de Middeleeuwen (1941; 2e dr. 1944), La Flandre sous les premiers comtes (1943: Ned. vert. 1944), Qu est-ce que la féodalité (1944; 3e dr. 1957), Over de idee van het keizerschap bij Lodewijk de Vrome (1953), War waren de Capitularia? (1955), Het statuut van de vreemdeling in het Frankische Rijk (1956). La Belgique carolingienne (1958), Het tolwezen in het Frankische Rijk onder de Merowingen (1958), Het tolwezen in het Frankische Rijk onder de Karolingen (1959), De internationale betrekkingen van het Frankische Rijk onder de Merowingen (1960), De internationale betrekkingen van het Frankische Rijk onder de Karolingen (1963), Het ‘iudicium crue is’ in het Frankisch recht (1963), Een kijk op de verhoudingen tussen normatieve beschikkingen en levend recht in het Karolingische Rijk (1965), F.en historicus uit de Vle eeuw. Gregorius van Tours (1966). Een kijk op het regeringsbeleid van Lodewijk de Vrome tijdens de jaren 814 tot 840 (1967).

Een historicus uit de VIIe eeuw. Fredegarius (1970), Een historicus uil de IXe eeuw. Nithard (1971), Aantekeningen over het grondbezit van de Sint-Bertijns-abdij en in het bijzonder over haar domein te Poperinge tijdens de 9e eeuw (1972).

< >