Geschiedenis Lexicon

H.W.J. Volmuller (1981)

Gepubliceerd op 03-08-2020

Floris Adriaan van Hall

betekenis & definitie

(sedert 1856) baron, Ned. staatsman. *15.5.1791 Amsterdam. ✝ 29.3.1866, ’s-Gravenhage. Advocaat te Amsterdam; 1842-44 minister van Justitie; 1844-47 minister van Financiën; wist in die functie een staatsbankroet te voorkomen door een zgn. vrijwillige staatslening tegen lage rente, onder dreiging van een extra-vermogensheffing bij niet-voltekening; bracht 1845 een Tariefwet tot stand, die een belangrijke stap was in de richting van vrijhandel: voerde 1847 bij de Muntwet de zilveren standaard in en muntbiljetten tot een klein bedrag.

Trad 1847 af, toen de koning niet akkoord ging met zijn voorstellen tot grondwetshervorming; 1849 lid van de Tweede Kamer, vormde 1853 het ministerie-Van Hall-Donker Curtius (ministerie van apaisernent of Aprilministerie). waarin hij minister van Buitenlandse Zaken was, en bracht toen de Wet op de kerkgenootschappen tot stand (→ Aprilbeweging): trad 1858 af; vormde 1860 het tweede ministerie-Van Hall, dat de Spoorwegwet tot stand bracht, die de → Spoorwegkwestie oploste. Van Hall. die zich van liberaal tot conservatief ontwikkelde, trad 1861 af.Litt. J.G.Gleichmann. F.A.van Hall als minister (1904); L.C.Suttorp. F.A.van Hall en zijn constitutionele beginselen (1932); M.C.van Hall, Drie eeuwen: de kroniek van een Ned. familie (1961): M.W.Jurriaanse, De Ned. ministers van Buitenlandse Zaken (1974).

< >