behorend tot de maatschappelijke richting die streeft naar hervorming van de zgn. kapitalistische maatschappij tot een samenleving naar christelijk beginsel, d.i. op grondslag van de eenheid der mensen in Christus. De christelijk-sociale richting kwam midden 19e eeuw in bijna de meeste West- en Middeneuropese landen op.
Het christelijk-sociale streven is anti-liberaal, daar het in economisch individualisme een desintegratie van de organische, inter-menselijke betrekkingen ziet, die egoïsme en materialisme bevordert; het is tevens antimarxistisch, omdat het in het historisch-materialisme in het algemeen een ontkenning van de hogere waarden ziet en in het bijzonder de gedachte van de klassenstrijd als tegenstrijdig met de idee der naastenliefde verwerpt. De christelijk-sociale gedachte ontwikkelde een harmoniemodel, waarin (b.v. binnen corporaties) de tegenstellingen tussen werkgevers en werknemers zouden kunnen worden overbrugd, waarna gezamenlijk kon worden gestreefd naar de verwerkelijking van een samenleving op basis van de sociale rechtvaardigheid. Deze gedachte wrerd sterk bevorderd door de pauselijke encyclieken Rerum novarum (1891) en Quadragesimo Anno (1931). Onder de Ned. katholieken waren het m.n. H.→ Schaepman en A.→ Ariëns, die de christelijk-sociale gedachten hielpen verwezenlijken. Binnen de protestants-christelijke partijen waren A.→ Kuyper, en vooral → Talma en → Slotemaker de Bruïne voorvechters van het christelijk-sociaal streven; zij bevorderden o.m. de ontwikkeling van de sociale wetgeving.
In België waren A.→ Bartels en E.→ Ducpétiaux voorlopers van de christelijk-sociale gedachte. Deze kreeg er voorgoed gedaante door het optreden van A.→ Daens en van de → Belgische Volksbond.LIt. A.Stöcker, Christl.-social (1890); F.Naumann, Was heiszt Christl.-sozial? (2 dln. 1894—96); J.R.Slotemaker de Bruine, Christ.-sociale studiën (3 dln., 5e dr. 1915—17; van de 6e dr. m.n. dl. 1: Christ.-sociaal, 1923). R.Schmitz, Das christ.-sozialc Frogramm (1932); H.Hoefnagels, Een eeuw sociale problematiek (1957).