Ned. droogmakerij van 1612. in de prov. Noord-Holland. administratief een waterschap vormend.
Graaf Dirk tl (t988) of zijn gemalin schonk een stuk grond, palende aan het flumen Bamestra, aan het klooster Egmond. Ofschoon het woord flumen stroom of rivier betekent, is het niet aan te nemen dat Bamestra toen een rivier was. In 1607 kreeg een consortium, tot woede van de vissers, octrooi van de Staten van Holland voor de drooglegging van het visrijke meer. Jan Poppen. Amsterdams miljonair, stak er de helft van zijn fortuin in. Het toezicht op de uitvoering van de werken was grotendeels in handen van Jan Adriaansz. → Leeghwater, die met 16, later met 32 molens de Beemster droogmaalde.
In 1609 was het werk vrijwel voltooid, maar in jan. 1610 werd door een hevige noordwester storm een breuk in de Waterlandse dijk geslagen, w-aarna de polder weer onderliep. De droogmaking werd op 19.5.1612 voltooid met 42 molens, zodat de verkaveling van de gronden kon beginnen. Commercieel leider van de onderneming was Dirck van Os, die tot dijkgraaf werd benoemd. Het duurde echter nog jaren eer de polder rendement opleverde. Een aantal participanten ging failliet, o.a. in 1617 Willem → Usselinx. Litt.: J.Bouman, Bedijking, opkomst en bloei van de Beemster (1857); T.v.d. Meer. Gedenkboek van Beemsters 3e eeuwfeest (1912); H.M.de Bruijn enz.. Portret van de Beemster (1962).