Ned. sterrenkundige en marxistisch theoreticus, *2.1.1873 Vaassen, ✝ 28.4.196Ü Wageningen. 1918 lector, 1925—42 hoogleraar aan de Gemeente Universiteit van Amsterdam en directeur van het Astronomisch Instituut. Deed belangrijk werk op het gebied van de astrofysica, de bouw van het Melkwegstelsel en de geschiedenis van de sterrenkunde.
Trad 1899 tot de SOAP toe, fungeerde in Duitsland jarenlang als marxistisch theoreticus aan de sociaaldemocratische partijschool. Koos bij de partijscheuring van 1909 de zijde van de Sociaaldemokratische Partij (SUF), die zich 1918 tot de Communistische Partij Holland (CPH) omvormde. Mad tijdens de Eerste Wereldoorlog met zijn radicaal-marxistische aanvallen op m.n. K.Kautsky enige invloed op Lenin. Verliet 1920 samen met H. Gorter de CPH (→ Communistische Partij Nederland); beiden wantrouwden de communistische bureaucratie en bepleitten de arbeidersraden.
Ontving 1951 de gouden medaille van de Royal Astronomic Society, de hoogste onderscheiding op het gebied van de astronomie. Werken: Het marxisme (1908), Marxisme en darwinisme (1909). De wonderbouw der wereld (1920), De bouw en de ontwikkeling van de sterren (1927), Lenin als philosoph (1938). De arbeidersraden (1946; onder pseud. Aartz), Antropogenese (1947), De groei van het astronomisch wereldbeeld (1951). Uitgave: A.Pannekoek.
H.Gorter: Organisation und Taktik der proletarische Revolution (Ed. H.M.Bock. 1969); Herinneringen door B.A.Sijes (1977).Litt. C.Brendel, A.Pannekoek (1970; pol. aspect); F.Kool. Die Linke gegen die Parteiherrschaft (1970).