Germanismen in het Nederlands

Dr. S. Theissen (1978)

Gepubliceerd op 11-06-2020

Buiging

betekenis & definitie

Vanaf de jaren ’50 wordt buiging in de taalkundige betekenis van ‘flexie’ door Van Dale en Koenen als een germanisme (D. ‘Beugung’) beschouwd voor ‘verbuiging’. Vroeger maakten ze, evenals de andere woordenboeken geen bezwaar tegen buiging. Ze moeten 'trouwens toegeven dat het in samenstellingen (bijv. ‘buigingsuitgang’, ‘buigingsvorm’) vaker gebruikt wordt dan ‘verbuiging’. Daarbij komt nog dat buiging een ruimere betekenis schijnt te hebben dan ‘verbuiging’:

Rijpma en Schuringa (Nederlandse spraakkunst, Groningen, 19e druk) zegt :

‘De buiging der zelfstandige naamwoorden, voornaamwoorden, bijvoeglijke naamwoorden, telwoorden en lidwoorden heet verbuiging of declinatie, die der werkwoorden vervoeging of conjugatie.' (p. 152)

Hoewel buiging er nog niet in geslaagd is ‘verbuiging’ te verdringen (behalve in de samenstellingen) mag men het genist als ingeburgerd beschouwen. Eigenaardig is wel, dat de puristen buiging helemaal niet bespreken.

< >