Gepubliceerd op 21-01-2020

LANDBOUW

betekenis & definitie

De Friese landbouw heeft in de jaren 1950 tot 1975 meer en ingrijpender ontwikkelingen doorgemaakt dan in enig vergelijkbaar tijdvak daarvoor. Het directe arbeidsaanbod is door schaalvergroting, sanering, mechanisatie e.d. sterk gedaald. Economisch belang De Fr. industrie is voor een groot deel agrarische industrie.

Gemeten naar het totale landbouwinkomen (direct en indirect) per hoofd van de bevolking is Friesland bijna 2 maal „zo agrarisch” als Nederland. Als exporteur van agrarische produkten zelfs 3 maal zoveel.

Per hoofd van de bevolking leverde de landbouw zelf in 1970 in Frl. 807 gulden agrarisch inkomen op (Ned. 436). Het totaal met de landbouw samenhangend inkomen per hoofd van de bevolking bedroeg ƒ 1.772 (Ned. ƒ 902).

Het agrarisch „export overschot” van Frl. bedroeg in 1965 ƒ 967 tegen ƒ316 in Ned. Men rekent dat ruim 19 % van het inkomen in Frl. uit de visserij- en landbouwsector komt (1970; Zie Inkomen).Op basis van de landbouwproduktie bestaat in Frl. een omvangrijke landbouwindustrie, die ook wel wordt aangeduid met de verzamelnaam agribusiness. Globaal ingedeeld omvat deze:

A.verwerking en afzet van melk, vlees en akkerbouwprodukten;
B.toelevering van grond- en hulpstoffen aan de landbouwbedrijven;
C.verlening van diensten.

Werkgelegenheid De belangrijkste onderdelen van agribusiness zijn de zuivel- en veevoederindustrie. De eerste heeft een omzet van circa 1,5 miljard kg melk met een waarde van bijna ƒ 1 miljard. De omzet van de veevoederindustrie bedraagt naar schatting ruim ƒ 300 miljoen. In 1971 behoorde 15 % van de beroepsbevolking in Frl. tot de sector landbouw (zie Industrialisatie).

De zuivelindustrie verleent aan plm. 5.500 personen werkgelegenheid, de veevoederindustrie aan 1.200, in de vrijwel uitsluitend aan de landbouw diensten verlenende sector zijn circa 5.000 mensen werkzaam. De meerderheid hiervan is in dienst bij loonbedrijven en werktuigencoöperaties.

Van de genoemde aantallen werknemers hebben plm. 8.000 een functie bij de 187 in dit gewest werkzaam zijnde landbouwcoöperaties. Verscheidene fabrieken hebben zich toegelegd op het vervaardigen van werktuigen en installaties, die gebruikt worden op akkerbouw-, veeteelt- en tuinbouwbedrijven. Behalve grotere machines en gereedschappen worden ook complete tuinbouwkassen en bedrijfsgebouwen met inventaris geleverd. Transportmiddelen voor grondstoffen en produkten in een grote verscheidenheid worden door plaatselijke industrieën geleverd.

De handel in vee en vlees en de verwerking daarvan dragen eveneens bij tot de industriële bedrijvigheid in deze provincie.

Deze industrie, afgestemd op de landbouw en daarmee verweven, is voor een belangrijk deel zodanig plaatsgebonden, dat verondersteld mag worden, dat daarin een blijvende werkgelegenheid is verzekerd. Dit is mede gebaseerd op het feit, dat de Fr. boerenstand voor de behartiging van zijn belangen coöperatieve verenigingen heeft opgericht.

Twintig plaatselijke of regionale verenigingen exploiteren in totaal 34 coöperatieve zuivelfabrieken, waarin circa 90 procent van de in Friesland geproduceerde melk wordt verwerkt.

Zie ook Coöperatieve Zuivelfabrieken, Bond van. Eveneens gezamenlijk exploiteren de zelfstandige verenigingen de CCF in Leeuwarden, die behalve gecondenseerde melk en weipoeder, meerdere produkten bereidt uit melk of bestanddelen daarvan. In moderne laboratoria wordt de kwaliteit ervan getest en worden nieuwe produkten ontwikkeld. De CCF exporteert naar alle werelddelen en heeft dochterondernemingen in verscheidene ontwikkelingslanden. De meeste fabrieken zijn aangesloten bij de Frico, die zorg draagt voor de verkoop van de door hen bereide kaas en melken weipoeder. Tevens exploiteert de Frico in Warga een centrale melkinrichting en een centrale botermakerij.

Aan de laatste leveren de fabrieken hun room voor de produktie van boter en boterolie. Frico en CCF hebben gezamenlijk één directie. De Coöperatieve Stremselfabriek produceert benodigdheden voor zuivelfabrieken in Frl. en daarbuiten.

Enkele regionale en één provinciale aankoopvereniging leveren aan de boer veevoeder, kunstmest, landbouwmachines en dergelijke en zorgen voor de afzet van granen. Andere afzetcoöperaties zijn de ZPC voor afzet van zaaizaad, aardappelen en bloembollen, de FCE voor de afzet van vee en de Wolfederatie voor de afzet van wol. In de dienstverlenende sector zijn er de verenigingen voor KI, boekhouding, grasdrogen en arbeids- en werktuigenvoorziening. Verzekeringen op elk gebied worden verzorgd door de daarvoor opgerichte coöperatieve verenigingen. Tenslotte zorgen ruim 75 Rabobanken en de Friesland Bank voor de financiering van deze coöperaties en hun leden. Al deze organisaties zijn opgericht in de eerste plaats ter behartiging van de stoffelijke belangen van de leden.

Onder andere het stellen van hoge kwaliteitseisen heeft een duidelijk positieve invloed gehad op de afzet en de export van agrarische produkten. Toch gaat hun betekenis daar ver boven uit, omdat zij in belangrijke mate hebben bijgedragen tot de ontwikkeling van de Friese boerenstand tot het huidige niveau. Zij worden geleid door besturen die uit en door de leden worden gekozen. Deze besturen laten zich bij staan door directies en technici, die door hen worden uitgezocht en benoemd.

Gezamenlijk zijn de coöperaties aangesloten bij het Instituut voor Landbouwcoöperatie dat een samenwerkingsbevorderende taak heeft. In het Landbouwcoöperatiecentrum in Oranjewoud worden bijeenkomsten georganiseerd van bestuursleden, functionarissen en leden der aangesloten verenigingen, met als doel het geven van informatie, het bijscholen en opleiden van hen die werkzaam zijn in dit veelzijdige organisatiepatroon en/of van hen die daarvoor belangstelling hebben. Grondgebruik De oppervlakte grasland (216.000) bedraagt ruim 90 procent van de totale oppervlakte cultuurgrond. Rond 350.000 melkkoeien produceren ongeveer 1,5 miljard kg melk, hetgeen een zesde deel is van de totale melkproduktie in Nederland.

Daarnaast is er een betrekkelijk gering aantal varkens- en pluimveehouderijbedrijven die niet grondgebonden zijn. De rest van de oppervlakte cultuurgrond wordt gebruikt als akkerbouwgrond en voor een gering deel in de tuinbouwsektor.

Pootaardappelteelt Hoewel slechts ongeveer 7 procent van de grond voor de akkerbouw wordt gebruikt, is deze sector van meer dan provinciaal belang. Door de omvangrijke pootaardappelteelt, welke grotendeels is gericht op de export naar enkele tientallen landen in Europa, Afrika, Azië en Zuid-Amerika, is deze van internationaal belang. Ongeveer een kwart van het onder garantie van de Nederlandse Algemene Keuringsdienst voor Zaaizaad en Pootgoed van Landbouwgewassen in Nederland geteelde aardappelpootgoed wordt verbouwd in Frl., voornamelijk in de Kleibouwstreek. Het totale quantum geplombeerd pootgoed beloopt rond de 95.000 ton. De kwaliteit van dit pootgoed is veelal dusdanig dat het elders in en buiten ons land nog weer als pootgoed wordt vermeerderd alvorens het gebruikt wordt voor de produktie van consumptieaardappelen. Het gebeurt dan ook wel dat de kinderen en kleinkinderen in het vroege voorjaar uit het Middellandse Zeegebied in ons land terugkomen om hier als Maltha’s te worden geconsumeerd.

De pootaardappelteelt in Frl., die een grote mate van deskundigheid vraagt, vindt steun in enkele kweekbedrijven, waar nieuwe aardappelrassen worden gewonnen, in een uitstekende gewestelijke keuringsdienst en in een prima afzetapparaat. Meer dan de helft van het Fr. pootgoed wordt afgezet door een boerencoöperatie, de ZPC (zie ook Poterteelt). Genoemde instellingen kunnen hun arbeid slechts voortzetten, zolang er voldoende produkten achter staan. Op dit punt maakt men zich in landbouwkringen wel enige zorgen, aangezien het akkerbouwareaal de neiging heeft terug te lopen. Daarnaast noopt een gezonde vruchtwisseling tot een geringer aandeel van de aardappel in het bouwplan.

Schaalvergroting De sterke externe kostenstijgingen, de gerichtheid op de export, en de concurrentiepositie maken dat de boer moet streven naar verhoging van de produktiviteit (vergroting van de omzet per man). Om dit te kunnen realiseren is het nodig, dat de gemiddelde bedrijfsgrootte toeneemt.

Daarnaast wordt er naar gestreefd de produktie per koe en per opp.-eenheid te verhogen. Door middel van veeverbetering kan de produktie per koe worden verhoogd.

Voorts kan door mechanisatie en rationalisatie het aantal koeien per man flink stijgen. Werd het slechts enkele jaren geleden nog voor onmogelijk gehouden, dat een man 30 koeien kon verzorgen, thans zijn er voorbeelden van 70 à 80 koeien per man. Deze ontwikkeling vereist doelmatige bedrijfsgebouwen. De traditionele Fr. stal is dan ook in snel tempo bezig plaats te maken voor moderne ligboxenstallen en doorloopmelkstallen (Zie ook Melkmachine, Stallenbouw). Een goede verkaveling is eveneens een voorwaarde voor een sociaal en economisch verantwoorde bedrijfsvoering. De landerijen dienen namelijk aaneengesloten bij het bedrijfsgebouw te liggen.

De waterbeheersing en ontsluiting van de landerijen dienen optimaal te zijn. Een en ander kan worden gerealiseerd door ruilverkavelingen en/of werken in waterschapsverband.

In ruilverkavelingsverband ontmoeten de belangen van de landbouw, de recreatie- en de natuur- en landschapsbescherming elkaar. Die belangen lopen vaak niet parallel. In Fr. landbouwkringen heeft men nog duidelijk moeite met de vooral na 1970 naar voren komende bezwaren van niet-agrarische zijde tegen ingrijpende veranderingen van bodem, grondwaterstand en landschap, waarbij het boerenbelang prevaleert en ernstige schade kan worden toegebracht aan flora, fauna, landschap en historische herinneringen. Deze frustraties zijn te verklaren uit het feit, dat de landbouw eeuwenlang in Frl. de boventoon heeft gevoerd terwijl thans de positie daarvan, evenals die van de boeren, sterk is veranderd. In de pers, op bijeenkomsten en in adressen wordt deze gewijzigde situatie evenwel niet aanvaard en wordt van agrarische zijde niet zelden op krachtige wijze stelling genomen tegen de natuurbescherming, ook als deze een ambtelijk karakter draagt (Staatsbosbeheer): boeren zouden tot „parkwachters” worden gedegradeerd („met uniformpet op”), bewoners van tweede woningen zouden boeren willen verplichten geen lawaai te maken met machines, geen stank te verspreiden enz.

Energievoorziening Er is een toenemende vraag naar elektriciteit op de boerderijen ten gevolge van de modernisering van de bedrijfsvoering. Een veel voorkomend euvel was tot in 1975 dat voor een melkkoeltank niet voldoende stroom is. Met medewerking van het Provinciaal ElektriciteitsBedrijf wordt momenteel gewerkt aan plannen om tot netverzwaring te komen (per bedrijf min. 25 kW; totale kosten tot 1980 100 à 120 miljoen gulden).

Enkele gegevens over de landbouw in Friesland.

Rundveehouderij 1966 1969 1972 Bedrijven 15.566 13.871 11.196 Stuks rundvee 552.600 574.451 567.658 Gem. aantal dieren per bedrijf 35,5 41,4 50,7 Gem. aantal melken kalfkoeien 17,9 22,2 28 Totale productiewaarde in milj. ± ƒ 650 ± ƒ 680 ± ƒ800 Oppervlakte grasland in ha 227.666 225.724 218.051 Varkenshouderij Bedrijven met mestvarkens 946 381 553 Aantal mestvarkens 27.242 15.999 43.460 Gem. per bedrijf 28,7 41,9 78,5 Bedrijven met fokvarkens 1.291 792 785 Aantal fokvarkens 7.540 6.669 12.387 Gem. per bedrijf 5,8 8,4 15,7 Pluimveehouderij 1966 1969 1972 Bedrijven van mestkuikens 157 157 176 Aantal mestkuikens 1.043.640 1.587.325 2.496.450 Gern, per bedrijf 6.647 10.110 14.184 Bedrijven met legkippen 3.036 1.579 878 Aantal legkippen 404.521 383.773 480.295 Gem. per bedrijf 133 243 547 Aantal paarden 12.361 4.667 6.404 Aantal schapen 146.229 125.063 134.502 Akkerbouw Aantal bedr. met akkerbouwgewassen 3.535 2.535 1.734 Totale oppervlakte in ha 18.683 18.025 17.256 Bieten en aardappelen in ha 8.442 8.928 8.883 Tuinbouw Aantal bedrijven 1.718 673 315 Totale oppervlakte in ha 2.857 1.550 1.320 Cijfers Bureau Voorlichting Prov. Friesland.

< >