Gepubliceerd op 21-01-2020

GEREFORMEERDE KERKEN

betekenis & definitie

Hoewel de streken waar de Ger. Kerken vanouds een sterke positie innemen (vooral het noorden en oosten van de provincie) ruimschoots hun deel hebben gehad van ontvolking en migratie, hebben zij zich de afgelopen twintig jaar beter gehandhaafd dan vele andere geloofsgroepen.

Dat geldt zowel voor de Gereformeerde Kerken als voor de Christelijk Gereformeerde en de Gereformeerde Kerken vrijgemaakt (of: onderhoudende artikel 31). Mede onder invloed van het Friesch Dagblad en de Friese Kerkbode hebben vele Gereformeerden een afwachtende houding aangenomen t.o.v. nieuwe ontwikkelingen in kerk en maatschappij.

Ook het opgaan van de eigen organisatie voor maatschappelijke dienstverlening It Sintrum in een algemeen verband (gevulde algemeenheid) ontmoette veel weerstand (zie ook Compendium, Kerkelijk leven). Toch hebben de theologische werken van V.U.docenten als dr.

Kuitert en dr. Wiersinga (over de verzoening) vele fundamentele zekerheden ondergraven en de vereenzelviging van Gereformeerd en Chr. organisatie danig verzwakt wat bijv. blijkt uit succes van een politieke partij als de PPR.

Aan de oecumene in Frl. nemen de Ger. Kerken actief deel.

Hierdoor en door ontvolking, lastenverzwaring enz. is er, vooral in de Z.W.-hoek, toenemende samenwerking met de Ned. Hervormden, op het gebied van het basisonderwijs als ook op kerkelijk gebied: in Oldeboorn en Hindeloopen hebben Geref. en Herv. een gemeenschappelijke predikant; elders, bijv.

Tzum, is er samenwerking in de kerkdiensten zij het dat het gemeenschappelijk vieren van het Heilig Avondmaal vaak (nog) niet geschiedt.

Hier staat tegenover dat rond 1960 te Wolvega een afsplitsing plaatsvond in de Geref.

Kerk aldaar, de zg. Vrije Geref.

Kerk (± 250 zielen, hiervoor doen Herv. predikanten dienst). Zie voor de kerk. organisatie: classis.In Fr. waren in 1954 en 1964 resp. 152 en 155 gemeenten, in 1973: 150; het aantal predikantsplaatsen was resp. 170, 184 en 185; het aantal vacatures 40, 38 en 64.

Bij de volkstellingen van 1947 en 1960 gaf resp. 22,7 % en 22,9 % op tot de Ger. Kerken te behoren; in 1971 was dit 22 % (voorl. uitslag).

< >