(Den Haag 1910-Groningen), hoogleraar in de Friese taal- en letterkunde en het Gotisch aan de RU te Groningen; van 1936-1956 leraar Duits, o.a. te Alphen aan de Rijn, van 1949-1956 bijz. hoogl. Fries te Utrecht; directeur van het Fries Instituut te Groningen.
Werk: Die Brokmer Rechtshandschriften (diss. 1949); Het tweede Rüstringer Handschrift (1954); Frieslands runeninscripties (1957); Aldfryske Houlikstaspraken (1957); De eerste Riustringer Codex (1961); tezamen met Wilhelm Ebel (Göttingen): Das Rüstringer Recht (1963); Das Brokmer Recht (1965); Das Emsinger Recht (1967); Das Hunsingoer Recht (1969); Das Fivelgoer Recht (1972). Lit.: Flecht op ’e koai (erebundel t.g.v. 60-ste verjaardag, 1970).
