of Seldzjocken, een turksch geslacht uit Bucharijê, stichtte in de Heen 12e eeuw verscheidene dynastiên in Voor-Azië. Als hoofd van het geslacht der S. geldt Togroel-Beg, kleinzoon van Seldzjoek.
In het begin der He eeuw kwam hij nit de steppen van Turkestan, maakte zich meester van Nisjapoer (1037), veroverde het rijk der Gaznewieden, Balkh, Khowaresmië, Taberistan, maakte een einde aan de regeering der Boeieden van Ispahan, bemachtigde Bagdad, werd emir-at-omrah, zwager en schoonzoon van den kalif. Bij zijnen dood (1063) onderwierp zijn neef (Alp-Arslan) Georgië, Armenië en een gedeelte van Klein-Aziê. De zoon van Alp-Arslan (Melik-schsch) bracht bijna geheel Syrië en verscheidene landschappen in Middeï-Aziè onder zijn gezag (1072—92); doch reeds in 1074 had zijn neef (Soliman) een tweede seldzjoecidisch rijk gesticht te Konieh, welk rijk later Nicea tot hoofdstad had: het bevatte bijna geheel Klein-Azië, Ciliciê en Armenië, en wordt menigmaal -sultanaat Roem” genoemd. Aleppo, Damascus,Antiochië,Mossoel vormden na Melik’s dood elk een afzonderlijk seldzjoecidisch rijk; doch geen van die allen evenaarde in macht de twee bovengenoemden. De S. van Perzië eindigden in 1194 in den persoon vanTogroel H, die van den troon gestooten werd door de sultans van Kharizm. Zie CONIEH, PEazië, enz.