hoofdstad met 10,000 inw. van de republiek S.-D. (of Dominicaansche republiek), die tot 1861 het ooslgedeelte van het eiland Haili bevatte, eeneoppervlakte van 810 vierk. mijlen besloeg, en 200,000 zielen telde. De stad S.-D. werd 1495 op den linkeroever van de Ozama gesticht door de Spanjaarden, en Nicuw-Izabella genoemd, doch in 1504 vernield door een orkaan, en toen op den rechteroever weder opgebouwd waar zij thans staat.
De republiek S.-D., die zich na de onafhankelijk-wording van het eiland (zie verder hieronder) uit de vroeger spaansch geweest zijnde gedeelten gevormd had, doch sedert 1822 bij het keizerrijk Haïti ingelijfd was geweest, vormde sedert 1844 weder een onafhankelijk gemeenebest, van Febr. 1853 tot 1858 o. a. was de dominicaansche generaal Santana president dier republiek, welke echter door de gedurige vijandelijkheden van Haïti gedwongen werd zich aan Spanje te onderwerpen (18 Maart 1861); doch nadat het spaansche decreet van 19 Mei 1861 de inlijving van S.-D. bij Spanje had bekrachtigd, ondervonden de Spanjaarden op S.-D. zooveel verzet en nederlagen, dat het Spaansche gouvernement in 't begin van 1865 de inlijving weder te niet deed.De naam S.-D. wordt ook wel aan het geheele eiland Haiti gegeven, waarvan Port-au1'rince (Port-Iiépnblicain) de hoofdstad is; inzonderheid de Nederlanders, Franschen en Engelschen verslaan onder den naam Sl.-Domingo doorgaans het geheele eiland. Toen Columbus het 6 Dec. 1492 ontdekte, noemde hij het Hispaniola of Espanola; het ligt in de Zee der Antillen, bezuidoosten Cuba en beoosten Jamaica, en werd feitelijk de eerst» europeesche nederzetting in Amerika. Nadat de Spanjaarden er (1495) de stad S.-D. gesticht hadden, onderwierpen zij spoedig al de inboorlingen aan hun gezag, doch ze mishandelden die menschen derwijze, dat er omstreeks de helft der 16e eeuw geen tweehonderd inboorlingen van onvermengd Caraïbisch ras op hel geheele eiland meer te vinden waren. De spaansche kolonie was nog van luttel gewicht, toen die (1586) vernield werd door den engelschen admiraal Drake. In het midden der 17e eeuw (omstr. 1640) kwamen de Boucaniers, die zich op het Schildpadeiland (aan de noordkust van Haïti) nedergezet hadden, de spaansche kolonie op Haïti verwoesten; en na door het fransebe gouvernement erkend te zijn, vestigden zij zich in het westgedeelte van het eiland Haïti, welk gedeelte bij den vrede van Rijswijk (1697) voor goed aan Frankrijk werd toegewezen. De nieuwe fransche kolonie ontwikkelde zich met kracht; maar juist de overgroote mate van haren bloei, werd de oorzaak van haren ondergang. De talrijke slaven, die veel te barbaarsch behandeld werden, kwamen in 1722 in opstand; deze eerste beweging werd echter spoedig onderdrukt; maar toen de Nalionale vergadering in Frankrijk bij decreet van 28 Maart 1790 ook de kleurlingen bevoegd verklaard had tot het genot van die staatsburgerlijke rechten, die tot dusverre uitsluitend door de blanken’waren genoten, trokken de zwarten in 1791 partij van de daaruit onder de kolonisten ontstane verdeeldheid, en kwamen overal in opstand ; onder aanvoering van zekeren Boukman bedreven zij de afschuwclijkste wreedheden. In 1793 maakte Mayaca, een zwart opperhoofd, zich van het geheele haitische kaapdistricl meester, en vermoordde daarde gansebe vrije bevolking. Een ander zwart opperhoofd, Toussainl-Louverlure, bemachtigde in 1794 de voornaamste plaatsen der fransche kolonie, verdreef eene engelsche armee, die de kolonisten van Jamaica gezonden hadden om de blanken te beschermen, en maakte zich meester van het spaansche gedeelte van Haïti, dat door Spanje (1795) aan Frankryk afgestaan was. In 1802 landde generaal Leclerc op St.Domingo aan het hoofd eener fransche armee van 20,000 man, maakte zich door verrassing meester van den persoon van Tonssaint-Lonverture, en zond hem gevankelijk op naar Frankrijk. De vijandelijkheden, een oogenblik geschorst, werden 1S03 hervat onder aanvoering van den zwarten generaal Dessalines, die de Franschen derwijze in de engte dreef, dat Rochambeau (de opvolger van Leclerc) genoodzaakt werd zich over te geven aan eene engelsche vloot. Dessalines, meester van het eiland gebleven, nam den titel aan van Jacobus I, keizer van Haïti; hij werd 1806 vermoord. Christophe (Christoffel) maakte zich dadelijk van het hoogste gezag meester, en bleef, na eenen hardnekkigen strijd met zijnen mededinger Pétion, meester van bet grootste gedeelte des eilands; bij nam in 1811 den titel aan van koning, onder den naam van Hendrik I. Het zuidgedeelte des eilands bleef echter in de macht van Pétion tot aan diens dood (1818). Christophe verloor het leven in eenen militairen opstand (1820). Nu werd Boyer (die Pétion in het zuiden opgevolgd was) als koning uitgeroepen; hij onderwierp ook het spaansche gedeelte, en was 1822 meester van het geheele eiland. In 1825 sloot hij een tractaat met Frankrijk, waarbij de onafhankelijkheid van Haïti erkend werd, terwijl het gouvernement van dat eiland zich verbond tot betaling van 150 millioen francs als schadeloosstelling voor de oude kolonisten : die betaling ondervond echter allerlei vertragingen, totdat Frankrijk zich genoodzaakt zag toe te geven, dat die som «ene aanzienlijke vermindering onderging. In 1843 werd Boyer, beschuldigd van tirannie, weggejaagd, en vervangen door generaal Hérard, op wien volgden: 1844 Guerrier, 1845 Pierrot, 1846 Riché, 1847 Soulouque, die zich 1849 liet uitroepen als keizer onder den naam van Faustin 1, doch tien jaren later (Jan. 1859) door eene omwenteling genoodzaakt werd afstand van den troon te doen (zie FAUSTIN).