(graaf), geb. 22 Sept. 1694 te Londen, gest. 24 Maart 1773, nam reeds jong zitting in het parlement, waar hij opzien verwekte door zijne welsprekendheid. Na eerst zijn vaderland als gezant gediend te hebben (o. a. te ’s Gravenhage), klom hij onder George II op tot onderkoning van Ierland en secretaris van staat.
Hij stond in betrekking met de uitstekendste mannen in Engeland en Frankrijk, inzonderheid met Voltaire en Montesquieu. Om zich aan de letteren te kunnen wijden, keerde hij tot het ambteloos leven terug. Onder zijne talrijke werken verdienen vooral melding zijne Letters lo my son (2 dln. Londen 1774; 3 dln. 1810—-12), waarin hij zijnen zoon (een natuurlijk kind, door hem verwekt bij eene fransche vrouw) raad geeft hoe in den omgang met menschen niet te werk te gaan volgens de christelijke zedeleer, maar volgens de regelen van een welberekend eigenbelang.