Geographisch- historisch woordenboek

Servaas de Bruin, D. Noothoven van Goor (1869)

Gepubliceerd op 29-11-2021

Montanisten

betekenis & definitie

de aanhangers eener dweepende christen-secte, dus genoemd naar Montanus, die omstreeks de helft der 2e eeuw leeraarde te Pepuza in Phrygië, en zich door zijne predikingen, wonderdadige genezingen en allerlei mirakelen reeds spoedig eenen sterken aanhang verschafte, o. a. twee aanzienlijke phrygische vrouwen, met name Priscilla en Maximilla, zoomede Sabellius en den beroemden Tertuliianus. De M. onderscheidden zich door eene groote strengheid van zeden; niemand, die eenig misdrijf gepleegd had, werd aan het Nachtmaal des Heeren toegelaten ; het aangaan van een tweede huwelijk was onder hen verboden; en zij hielden zeer strenge vasten.

Reeds omstr. 170 werden de M., die ook Rataphryges en ook Pepuzianen genoemd worden, door de aziatische bisschoppen van de kerkelijke gemeenschap afgesneden. Montanus stierf anno 212; doch het Montanismus hield zich in Azië als kerkgenootschap staande tot in de 6e eeuw.

< >