Geographisch- historisch woordenboek

Servaas de Bruin, D. Noothoven van Goor (1869)

Gepubliceerd op 21-10-2021

Jos. ludwig van armansperg

betekenis & definitie

(graaf), geb. 28 Febr. 1787 te Kötzting in Neder-Beijeren, begon 1808 zijne staatkundige loopbaan, waarin hij het tot de hoogste ambten bragt en eindelijk staatsraad en levenslang rijksraad, minister van binnenl. zaken en financiën, en vervolgens min. van fin. en buitenl. zaken werd. Gedurende den landdag van 1831 te zeer tot de liberale partij toegenuderd, werd hij uit het ministerie verwijderd en tot gezant te Londen benoemd.

Hij verkoos het ambtelooze leven op zijne landgoederen. In 1832 nam hij echter de opdragt aan om zich aan het hoofd van het regentschap van Griekenland te plaatsen, waar hij in 1833 met den minderjarigen koning Otto aankwam, en sedert Junij 1835 rijkskanselier was. Door zijne bemoeijingen m dezen werkkring maakte hij zich vele vijanden, tot hij 14 Febr. 1837 aftrad en tot het ambtelooze leven terugkeerde, den meesten tijd op zijn landgoed Egg bij Deggendorf doorbragt, en 3 April 1853 stierf; hij was de laatste van zijnen stam.

< >